Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5213/GA, 29 mei 2020, beroep
Uitspraakdatum:29-05-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-19/5213/GA             

           

Betreft [Klager]            Datum 29 mei 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van het Justitieel Complex (hierna: JC) Zaanstad (hierna: directeur)

 

1. De procedure

[Klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel, vanwege de vondst van een telefoon op een meerpersoonscel (hierna: mpc) waarin klager met een medegedetineerde verbleef, ingaande op 21 september 2019 (ZS-ZN-2019-068).

De alleensprekende beklagrechter (hierna: beklagrechter) heeft op 6 november 2019 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €100,-. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het JC Zaanstad, […], juridisch medewerker bij het JC Zaanstad en klager gehoord op de zitting van 7 februari 2020 in het JC Zaanstad. De raadsman van klager, mr. P.C. Tuinenburg, heeft op 5 februari 2020 per e-mail bericht dat hij niet ter zitting kan verschijnen. De voorzitter beslist daarop dat van het verhandelde ter zitting verslag zal worden opgemaakt en dat de raadsman de gelegenheid krijgt daar desgewenst binnen zeven dagen schriftelijk op te reageren. Op 25 februari 2020 heeft de raadsman bericht dat hij geen gebruik zal maken van deze gelegenheid.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Naar aanleiding van een melding van de politie is klager op een andere cel geplaatst. De politie had namelijk het vermoeden dan wel de wetenschap dat klager een telefoon in bezit zou hebben. Hierop is direct een zogeheten spitactie ondernomen.

Klager verbleef met een medegedetineerde op een mpc. Op die cel is een telefoon gevonden. Er is aan beide gedetineerden gevraagd van wie die telefoon is. Beiden hebben aangegeven dat de telefoon niet van hem is. Om die reden worden zij allebei verantwoordelijk gehouden voor de aangetroffen telefoon en hier zijn zij ook op gewezen. Beiden volharden in hetgeen zij hebben aangegeven en hebben om die reden een disciplinaire straf opgelegd gekregen.

Later heeft klager via zijn advocaat laten weten dat hij de pincode van de telefoon wist, want klager zou diezelfde avond die nog ingetoetst hebben voor de medegedetineerde. Hierdoor is duidelijk geworden dat klager van de telefoon wist. De directeur heeft geprobeerd de telefoon aan iemand te linken, maar dat is niet gelukt. Anders dan de beklagrechter heeft overwogen, heeft de directeur al het mogelijke gedaan om de daadwerkelijke eigenaar te achterhalen. Dat is niet gelukt, nu de haar ter beschikking staande mogelijkheden beperkt zijn.

Het in het bezit hebben van een telefoon wordt zwaar bestraft. Dit komt onder meer doordat er in het verleden verschillende filmpjes binnen het JC Zaanstad zijn opgenomen met behulp van een telefoon, die in de media zijn verschenen. Bij het bepalen van een straf en de hoogte daarvan, worden altijd alle relevante feiten en omstandigheden meegewogen. Daar vallen ook de persoonlijke omstandigheden onder. Tijdens het uitzitten van de disciplinaire straf heeft klager aangegeven dat hij suïcidaal was. Hij is vervolgens door een arts bezocht en deze heeft beoordeeld dat klager dit in een emotionele toestand gezegd zou hebben, maar dat er geen reden was tot ingrijpen.

De beklagrechter stelt dat de sanctie is ingegaan op 21 september 2019 en dat de beschikking van 22 september 2019 dateert en ook die dag is getekend door de directeur zodat hierom sprake is van een strafoplegging met terugwerkende kracht. Echter is er al eerder gemeld dat als een strafoplegging volgt in de avond, deze niet door het secretariaat in de avond kan worden uitgewerkt, omdat het secretariaat niet werkt in de avonduren. Bovendien betreft de beschikking een format waar het woord ‘heden’ standaard in staat.

 

Standpunt van klager

Tijdens de rapportafhandeling heeft klager direct de pincode doorgegeven aan de directeur. De volgende dag heeft hij de pincode ook aan de bewaarders en aan het afdelingshoofd gegeven. Het gevonden toestel is door de politie onderzocht. Tijdens klagers strafzitting heeft de officier van justitie toegegeven dat het toestel niet van klager is. Een andere gedetineerde heeft ook een lagere straf voor veel ernstiger feiten gekregen. Tijdens de oplegging van de straf heeft klager aangegeven dat hij psychische problemen had en dat hij suïcidaal was. Ook viel klager als gevolg hiervan enorm af en is hij flauwgevallen. Klager en zijn familie hebben de gang van zaken als erg traumatisch ervaren. Zo heeft hij niet naar huis kunnen bellen, omdat hij opgesloten zat in een strafcel. Klager verzoekt de beroepscommissie een hogere financiële tegemoetkoming aan hem toe te kennen.

 

3. De beoordeling

Terugwerkende kracht van de opgelegde disciplinaire straf

In de schriftelijke mededeling van de opgelegde disciplinaire straf staat dat de straf is ingegaan op 21 september 2019. De schriftelijke mededeling dateert van 22 september 2019 en is ook op die dag namens de directeur ondertekend. De directeur heeft toegelicht dat de beslissing weliswaar op 22 september 2019 is uitgewerkt, maar dat de daadwerkelijke beslissing om aan klager een disciplinaire straf op te leggen op 21 september 2019 in de avonduren is genomen. In de avonduren is het echter niet mogelijk om de beslissing uit te werken, omdat het secretariaat dan niet werkt. De zinsnede ‘(…) dat (…) u heden de volgende disciplinaire straf is opgelegd’, staat volgens de directeur standaard in iedere uitgewerkte beslissing en is ten onrechte blijven staan.

De beroepscommissie overweegt dat de disciplinaire straf, gelet op hetgeen hierover in het beroepschrift is opgenomen en de gegeven toelichting ter zitting, niet met terugwerkende kracht is opgelegd. De beroepscommissie geeft de directeur in overweging om in voorkomende situaties het woord ‘heden’ uit de schriftelijke mededeling te schrappen om misverstanden te voorkomen.

 

Inhoudelijke beoordeling

Op grond van artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang bezien met artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw) kan de directeur een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een strafcel, indien wordt geconstateerd dat hij betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Op grond van artikel 51, vijfde lid, van de Pbw dient de gedetineerde verantwoordelijk te kunnen worden gesteld voor de begane feiten. In een mpc zijn in beginsel beide gedetineerden verantwoordelijk voor de vondst van contrabande op cel, tenzij aannemelijk is dat één van hen geen verwijt treft.

Bij het opleggen van een disciplinaire straf houdt de directeur rekening met de feiten en omstandigheden die toen bekend waren. De beroepscommissie toetst of de directeur in redelijkheid de disciplinaire straf heeft kunnen opleggen. Tijdens de rapportafhandeling heeft klager nadere informatie kunnen geven, onder meer de informatie die hij ter zitting van de beroepscommissie heeft gegeven over de gevonden telefoon. Deze informatie was immers al bekend bij klager tijdens de rapportafhandeling. Bij de rapportafhandeling heeft klager volgens de directeur slechts ontkend – net als zijn celgenoot – dat de telefoon van hem was. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Op het moment van het opleggen van de disciplinaire straf was niet aannemelijk dat klager geen verwijt kon worden gemaakt.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 29 mei 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. J.D. den Hartog en mr. dr. P. Jacobs, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven