Nummer R-19/5553/GM
Betreft [Klager] Datum 18 mei 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Almelo (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat hij niet arbeidsongeschikt is verklaard.
De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.
De beroepscommissie heeft klager en de inrichtingsarts in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft bijna een half jaar moeten wachten op zooltjes. Hij is nog beroerder gaan lopen en ondervond pijn door zijn op 13 mei 2019 uitgevoerde operatie. De voetspecialist W. heeft duidelijk gezegd dat hij zijn likdoorn opnieuw moest laten verwijderen. Dat betekent niet eenmaal in de tien dagen een beetje wegsnijden, want dat maakt het alleen maar erger. Dan hebben de zooltjes ook geen zin. Klager wordt met slippers in plaats van schoenen naar de arbeid gestuurd, waar pallets en pompwagens worden gebruikt.
Klagers beroepschrift bevat verder uitlatingen/vergelijkingen met (betrekking tot) ‘Justitie, de grootste criminelen van Nederland en NSB-praktijken’.
Standpunt van de inrichtingsarts
Er is naar de klachten en beperkingen van klager gekeken. Hij is ook behandeld door verschillende disciplines zoals chirurgie en podotherapie. Gelet op zijn klachten is volledige arbeidsongeschiktheid niet te rechtvaardigen. Klager is, gelet op zijn klachten, de mogelijkheid geboden om samen met de werkmeester tot een goede oplossing te komen. Klager is in de inrichting niet arbeidsongeschikt bevonden.
3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat uit de stukken en met name klagers medische gegevens volgt dat er geen indicatie is om klager arbeidsongeschikt te verklaren. Dat klager buiten detentie arbeidsongeschikt zou zijn, zoals door hem is gesteld maar verder niet is onderbouwd, leidt niet vanzelfsprekend tot arbeidsongeschiktheid binnen detentie. Arbeid wordt klager aangeboden om hem een zinvolle dagbesteding te bieden en heeft niet hetzelfde karakter of dezelfde functie als buiten een penitentiaire inrichting.
Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de norm van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 18 mei 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uitmr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. J.M. van Puffelen en drs. K.M.P.A.M. Habryka, leden, bijgestaan door mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 18 mei 2020.
secretaris voorzitter