nummer: 03/2676/JA
betreft: [klager] datum: 6 februari 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 18 november 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], geboren op [1987], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 12 november 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) ’t Nieuwe Lloyd te Amsterdam,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 19 januari 2004, gehouden in de j.j.i. ’t Nieuwe Lloyd te Amsterdam, zijn gehoord klager en namens de directeur van de j.j.i. mevrouw mr. drs. [...], juridisch medewerker.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de omstandigheid dat klager
a. op 8 juli 2003 een kwartier te laat is uitgesloten voor de recreatie
b. in de middag van 2 juli 2003 een kwartier te vroeg is ingesloten
c. tijdens een lesblok op 4 juli 2003 als gevolg van een fout in het onderwijsrooster op kamer moest verblijven
d. op 9 juli 2003 ’s middags een kwartier te vroeg is ingesloten.
De beklagrechter heeft het beklag op onderdeel a gegrond verklaard, met bepaling dat geen tegemoetkoming wordt toegekend, en op de overige onderdelen ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
a. Het komt te vaak voor dat hij – en andere jeugdigen – wegens personeelsgebrek of om een andere reden op kamer moet verblijven. Hij heeft echter dagelijks recht op 12 uren gemeenschappelijke activiteiten. Hij vindt het onjuist datdit recht wordt ingeperkt omdat een unitleider een te lang gesprek voert met een groepsleider. Zijn klacht hierover is terecht gegrond verklaard, doch hem is ten onrechte geen tegemoetkoming toegekend. Hij wil deze alsnog ontvangenen wel ten bedrage van € 2,25.
b en d. Indien en voorzover de berekening van de directie juist is, inhoudende dat hij ondanks de te vroege insluitingen op die dagen tenminste 12 uren gemeenschappelijke activiteiten heeft gehad, legt hij zich daar bij neer.
c. Nadat klager(s groep) op de bewuste dag naar de les van 13.30 uur was gebracht, bleek de desbetreffende docent al les te geven aan een andere groep. Klager is daarop door de begeleidende groepsleidster naar zijn kamer gebracht,waar hij pas om kwart over twee weer uit werd gehaald. Hoewel dit een eenmalig incident was, had het toch niet mogen gebeuren en had zijn klacht daarover gegrond moeten worden verklaard. Het argument dat voor zijn kamerplaatsing isgebruikt, namelijk de orde en veiligheid doordat er nog maar één groepsleidster voor de groep was, is in zoverre onjuist dat met één telefoontje een andere groepsleider had kunnen worden opgeroepen, zodat klager gewoon in de groephad kunnen verblijven. Nadien bleek dat dit goed mogelijk was geweest, aangezien de groepsleider van de parallel-groep na het wegbrengen van zijn groep naar de kantine was gegaan, waar hij rustig koffie was gaan drinken. Hij had,zoals hij zelf ook aangaf, toen ook op klagers groep kunnen assisteren.
Namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
a. Op de bewuste dag waren voldoende groepsleiders in dienst. Het feit dat klagers groep die middag tien minuten te laat werd uitgesloten was een incidentele gebeurtenis die met name werd veroorzaakt doordat enkele activiteten (deoverdracht aan twee groepsleiders en het gesprek van een andere groepsleider met de teamleider) waren uitgelopen. Als gevolg hiervan was nog slechts één groepsleider op de groep aanwezig en moest met het uitsluiten van de jeugdigeneven worden gewacht.
b en d. Zoals uit het overgelegde rooster blijkt heeft klager op de bewuste dagen, ondanks het feit dat hij een kwartier vroeger dan gepland werd ingesloten, per saldo toch tenminste 12 uren op de groep verbleven.
c. De begeleidende groepsleidster kwam er ter plekke achter dat de bewuste leraar dubbel was ingeroosterd. Ze was hier boos over en heeft, nadat ze de jongens naar hun kamer had gebracht – zij kon in haar eentje op grond van de ordeen veiligheid geen alternatieve activiteit aan de groep aanbieden -, nog gezocht naar een andere docent, zij het zonder succes. Voor een dergelijke uitzonderlijke situatie bestaat geen regel. De groepsleidster was er dan ook niet opvoorbereid. De door haar gekozen oplossing, namelijk zoeken naar een vervangende docent, was voorstelbaar en zeker niet verwijtbaar. Zou deze situatie eerder op de dag bekend zijn geweest, dan zou, zoals ook gebeurt in geval van eenziekmelding, in overleg met de teamleider naar een oplossing zijn gezocht. Bij een dergelijke improvisatie wordt steeds voorrang gegeven aan het verblijf van de jongens op de groep. Andere door groepsleiders te verrichtenwerkzaamheden, zoals het ophalen van de post, krijgen dan minder prioriteit. In het onderhavige geval had de groepsleidster, anders dan te kiezen voor het zoeken naar een andere docent, ook contact kunnen opnemen met de teamleiderom te bezien of een collega tijdelijk op de groep kon assisteren. Een eventuele verplichte pauze van het personeel vormde daarvoor op dat tijdstip geen beletsel. Overigens was er niet veel tijd om naar alternatieven te zoeken, nuhet niet doorgegane lesuur slechts 50 minuten omvatte.
3. De beoordeling
a. De beroepscommissie overweegt dat de gegrond verklaarde klacht betrekking heeft op een te kort verblijf in de groep als gevolg van een eenmalig incident, terwijl de omvang van het extra verblijf op de kamer niet langer dan eenkwartier heeft geduurd. Onder deze omstandigheden moet de beslissing van de beklagrechter om klager terzake van de gegrondverklaring geen tegemoetkoming toe te kennen juist worden geacht. Het beroep is in zoverre derhalve ongegrond.
b en d. De beroepscommissie komt tot het oordeel dat de beklagrechter op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist. Het beroep zal op deze onderdelen derhalve ongegrond worden verklaard.
c. Voor de beroepscommissie is aannemelijk geworden dat klager als gevolg van een fout in het onderwijsrooster zijn voor die dag om 13.30 geplande les niet kon volgen. Hij is toen, evenals zijn groepsgenoten, op zijn kamer geplaatstvoor het overgebleven gedeelte van het lesuur. Voor de beantwoording van de vraag of het beklag tegen deze kamerplaatsing, ten gevolge waarvan hij die dag minder dan het wettelijke minimum aantal uren op de groep heeft verbleven, aldan niet gegrond moet worden verklaard, overweegt zij als volgt. Hoezeer ook erkend wordt dat de groepsleidster haar best heeft gedaan om een andere docent te vinden voor het bewuste onderwijsuur, moet toch worden geoordeeld dat deonstane situatie op andere wijze had kunnen en moeten worden opgelost. Waar ook in vergelijkbare situaties voorop blijkt (en behoort) te staan dat slechts in uiterste noodzaak tot kamerplaatsing moet worden overgegaan, had hetveeleer voor de hand gelegen dat in de onderhavige situatie, waarin geen sprake was van (echte) overmacht, onverwijld contact was gezocht met de teamleider, die had kunnen bewerkstelligen dat een collega-groepsleider zou wordenopgeroepen voor tijdelijke bijstand op de groep. Er bestond niet bij voorbaat al een beletsel voor een dergelijke oplossing, terwijl die oplossing, naar niet is weersproken, ook daadwerkelijk aanwezig was.
Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep op dit onderdeel gegrond is en dat het beklag alsnog gegrond zal worden verklaard. Nu klagers extra verblijf op zijn kamer het gevolg was van een incidentele gebeurtenis én omdat ditverblijf hooguit drie kwartier heeft geduurd, ziet de beroepscommissie geen reden voor het tevens toekennen van een tegemoetkoming.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep op de onderdelen a, b en d ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
De beroepscommissie verklaart het beroep op onderdeel c gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag terzake alsnog gegrond. Zij acht geen termen aanwezig voor het toekennen van eentegemoetkoming.
Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, prof. dr. R.A.R. Bullens en mr. F.G.A. ten Siethoff, leden, bijgestaan door mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 6 februari2004
secretaris voorzitter