Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4027/GA, 30 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:30-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/4027/GA             

          

Betreft [klager]            Datum 30 maart 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van uitsluiting van activiteiten, voor de duur van tien dagen, vanwege het weigeren van een opdracht bij de afdeling onderwijs en  intimiderend gedrag jegens een medewerkster, ingaande op 30 oktober 2018 (Ho-2018-000411).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet, heeft op 13 juni 2019 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de locatie Hoogvliet (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het is onredelijk dat een disciplinaire straf is opgelegd, omdat klager van tevoren bij de medewerkster van de onderwijsafdeling had gemeld dat hij niet tegelijk met een medegedetineerde, die hem eerder provoceerde en waaraan hij zich irriteerde tijdens een proefexamen, het definitieve examen wilde doen. Toen hij navraag deed bij de medewerkster onderwijs of er toezicht was geregeld voor het examen dat de volgende dag zou plaatsvinden, werd hem door de medewerkster verteld dat het examen op losse schroeven was komen te staan. Klager was wel boos, maar ontkent zich intimiderend, bedreigend of beledigend te hebben opgesteld tegenover deze medewerkster. Het schriftelijk verslag is bovendien aangezegd door een andere medewerker. Anders dan de directeur stelt in de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing, is de disciplinaire straf onbegrijpelijk en daarbij heeft deze verstrekkende gevolgen voor klager en zijn geliefden. Daarnaast is sprake van vooringenomenheid van de directeur en de medewerkster. Tot slot wordt nog gewezen op een fout in het proces-verbaal rogatoir verhoor van 15 april 2019 in de PI Vught te Vught.

 

Standpunt van de directeur

De disciplinaire straf is opgelegd vanwege het zeer intimiderende gedrag van klager en het weigeren van een opdracht bij de afdeling onderwijs. Verder wordt verwezen naar hetgeen in de schriftelijke mededeling en hetgeen bij de beklagcommissie mondeling is toegelicht.

 

 

3. De beoordeling

Voor zover door klager is geklaagd over de procedure bij de beklagcommissie gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

De beroepscommissie stelt vast dat zich op 30 oktober 2018 op de afdeling onderwijs een incident heeft voorgedaan tussen klager en de medewerkster onderwijs. Naar aanleiding daarvan is een schriftelijk verslag opgemaakt dat door een ander personeelslid dan de verslaglegger is aangezegd. Naar aanleiding van dat verslag is aan klager een disciplinaire straf opgelegd van tien dagen uitsluiting van deelname aan één of meer bepaalde activiteiten, te weten toegang tot de bibliotheek, het onderwijs en het re-integratiecentrum.

Klager stelt dat het schriftelijk verslag niet door de betreffende medewerkster is aangezegd. In artikel 50, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat, indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en hij voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deze dit aan de gedetineerde meedeelt.

Die ambtenaar of medewerker behoeft dit schriftelijk verslag niet zelf aan de betreffende gedetineerde aan te zeggen, maar mag dit overlaten aan een andere ambtenaar of medewerker (RSJ 18 februari 2008, R-07/3199/GA). Het schriftelijk verslag is kort na het voorval aangezegd door een ander personeelslid, dit blijkt uit hetgeen de directeur ter zitting bij de beklagcommissie heeft toegelicht, zodat klager wist wat hem verweten werd en hij zich kon beraden op zijn verdediging, voordat hij door de directeur gehoord werd over het voorval. De beroepscommissie is daarom van oordeel dat aan voornoemd formeel vereiste is voldaan.

Ten aanzien van de opgelegde disciplinaire straf overweegt de beroepscommissie als volgt.

Ingevolge artikel 51, eerste lid, van de Pbw kan de directeur wegens het begaan van feiten die onverenigbaar zijn met de orde of veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming als bedoeld in artikel 50, eerste lid, de navolgende disciplinaire straf opleggen: uitsluiting van deelname aan een of meer bepaalde activiteiten voor ten hoogste twee weken.

Uit het schriftelijk verslag, de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf en de inlichtingen van de directeur komt - zakelijk weergegeven – naar voren dat de medewerkster onderwijs vanwege een eerdere ordeverstoring en een conflict tussen klager en een medegedetineerde om toezicht had gevraagd. Toen klager het leslokaal binnenkwam, vertelde hij dat hij te horen had gekregen dat er geen toezicht kon worden gehouden en deelde hij mee dat hij niet kon garanderen dat hij rustig kon blijven als hij uitgedaagd zou worden. Vervolgens maakte hij allerlei verwijten richting de medewerkster onderwijs. Zij gaf aan dat zij nog in afwachting was van een reactie op de vraag om toezicht en verzocht klager meerdere malen terug te gaan naar de afdeling. Hij gaf hieraan echter geen gehoor. Klager is uiteindelijk door twee medewerkers naar de deur begeleid. De medewerkster onderwijs heeft te kennen gegeven dat klagers gedrag dusdanig intimiderend is geweest, dat zij niet meer met klager in een ruimte wil verblijven.

De beroepscommissie ziet onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de gang van zaken zoals beschreven in voornoemde stukken en ziet in die stukken geen aanknopingspunten voor de door klager gestelde vooringenomenheid van de directeur en de medewerkster onderwijs.

De aard en ernst van voornoemde gedragingen rechtvaardigen naar het oordeel van de beroepscommissie de disciplinaire straf. De bestreden beslissing kan daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 30 maart 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, U.P. Burke en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven