Nummer R-19/5300/GA
Betreft [klager] Datum 11 mei 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a. de afwijzing van klagers eerste verzoek tot algemeen verlof op 31 juli 2019 (IJ-2019-000681); en
b. de omstandigheid dat klager op 1 augustus 2019 niet in de gelegenheid is gesteld om vertrouwelijk met zijn advocaat te telefoneren (IJ-2019-000676).
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op 5 november 2019 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. T. Sandrk, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Beklag a. De directeur heeft nagelaten een zelfstandige en inzichtelijke belangenafweging te maken. Het aan de bestreden beslissing ten grondslag liggende, als hoog ingeschatte recidiverisico is op onjuiste gronden gebaseerd. Deze risico-inschatting is niet gegrond op actuele feiten en omstandigheden, maar enkel op klagers delictverleden. Er bestaat bij verlofverlening aan klager geen risico van maatschappelijke onrust. Gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft hij zich aan de daaraan verbonden voorwaarden gehouden en hebben zich geen incidenten voorgedaan. Nadien is de voorlopige hechtenis opnieuw bevolen. De afwijzing van het verzoek om klagers voorlopige hechtenis andermaal te schorsen, is niet relevant. Het strafrechtelijke toetsingskader is immers een ander dan dat van de Penitentiaire beginselenwet. Verder ziet klager in welke fouten hij heeft gemaakt en heeft hij tijdens de behandeling van zijn strafzaak ter terechtzitting zijn excuses aan de slachtoffers aangeboden. In het kader van het verlenen van vrijheden aan klager is via het Informatiepunt Detentieverloop contact gezocht met de slachtoffers. Hierop is echter geen reactie ontvangen. Het is niet inzichtelijk waarom aan het positieve advies van het multidisciplinair overleg minder gewicht is toegekend dan aan de adviezen van het OM en de politie. Dit laatste advies is onbegrijpelijk, omdat het is gebaseerd op oude informatie over de persoon van klager. Klager wenst te werken aan zijn resocialisatie en is hiertoe gemotiveerd.
Beklag b. De beklagcommissie overweegt dat klager de noodzaak om ongestoord telefonisch contact met zijn advocaat te hebben niet kenbaar heeft gemaakt. Hij heeft echter wel om dit contact gevraagd en de noodzaak daarvan bij het personeel aangegeven. Het is zijn recht om met zijn raadsman in beslotenheid en vertrouwelijkheid over zijn (straf)zaak te spreken. Klager kan zich daarom niet verenigen met hetgeen de beklagcommissie heeft overwogen.
Standpunt van de directeur
Beklag a. Op grond van de uitgebrachte adviezen heeft de directeur geen vertrouwen in een goed verloop van het verlof. Daarom is besloten om klagers verlofaanvraag af te wijzen.
Beklag b. Nu klager enkel met behulp van de buitentelefoons dan wel de telefoons op het vlak of de ring mag telefoneren, heeft hij geen recht om in een privéruimte te mogen bellen. Het is niet onredelijk of onbillijk om hem hiertoe niet in de gelegenheid te stellen. Zoals de beklagcommissie heeft overwogen, is dit alleen mogelijk indien klager de noodzaak kenbaar maakt en hiertoe gelegenheid is. Klager heeft die noodzaak niet kenbaar gemaakt, nog daargelaten of er op dat moment gelegenheid was om klager in een privéruimte te laten telefoneren.
3. De beoordeling
Beklag a.
Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake beklag a kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.
Beklag b.
Op grond van artikel 39, eerste en tweede lid, van de Pbw heeft de gedetineerde het recht ten minste eenmaal per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen en met behulp van een daartoe aangewezen toestel gedurende tien minuten een of meer telefoongesprekken te voeren met personen buiten de inrichting, waarbij op het te voeren telefoongesprek toezicht kan worden uitgeoefend. Op grond van artikel 39, vierde lid, van de Pbw wordt de gedetineerde in staat gesteld telefonisch contact te hebben met zogenoemde geprivilegieerde personen en instanties, waaronder de advocaat, indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaat. Op deze gesprekken wordt geen ander toezicht uitgeoefend dan noodzakelijk is om de identiteit vast te stellen van de personen of instantie met wie de gedetineerde een telefoongesprek voert of wenst te voeren.
Met betrekking tot deze bepalingen staat in paragraaf 3.9.1 van de huisregels van de PI Krimpen aan den IJssel dat (ook) het telefoneren met de advocaat tijdens de recreatie- en luchtmomenten dient te geschieden. Enkel indien hiervoor de noodzaak en gelegenheid bestaat kan de gedetineerde buiten deze momenten telefoneren met zijn advocaat.
Niet ter discussie staat de noodzaak om vertrouwelijk met een advocaat te telefoneren, als bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Pbw, maar de vraag of klager die noodzaak bij het dienstdoende personeel kenbaar heeft gemaakt. Ten aanzien van deze vraag heeft klager ter zitting van de beklagcommissie het volgende te kennen gegeven. Op 1 augustus 2019 heeft hij aangegeven dat hij zijn advocaat in een privéruimte wenste te bellen over zijn hoger beroep en over de ingediende klacht, maar hem werd verteld dat hij op het vlak moest bellen. Hij had met zijn advocaat afgesproken op een bepaald tijdstip te zullen bellen en die mogelijkheid heeft hij niet gehad.
Klagers klacht is vervolgens ongegrond verklaard, omdat niet is gebleken dat hij de noodzaak om in een privéruimte te bellen kenbaar heeft gemaakt. Dat oordeel kan de beroepscommissie, gelet op wat klager ter zitting van de beklagcommissie heeft verklaard en ook in beroep heeft aangevoerd, niet volgen. Door slechts (eerst) in beroep – met de woorden van de beklagcommissie – te stellen dat klager de hiervoor genoemde noodzaak niet kenbaar heeft gemaakt, heeft de directeur klagers weergave van de gang van zaken onvoldoende weersproken en is het tegendeel daarvan onvoldoende gebleken. De beroepscommissie gaat daarom uit van klagers lezing.
In zijn geval bestond dan ook een noodzaak om vertrouwelijk telefonisch contact te hebben met zijn advocaat, terwijl is nagelaten te onderzoeken of hiertoe gelegenheid bestond. Daarom zal de beroepscommissie het beroep ten aanzien van beklag b. gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en dit beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager voor het geleden ongemak een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €5,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €5,-.
Deze uitspraak is op 11 mei 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter