Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5056/GA, 11 mei 2020, beroep
Uitspraakdatum:11-05-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:         R-19/5056/GA

betreft: [Klager]            datum: 11 mei 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.C. Duin, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 11 oktober 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 februari 2020, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.C. Duin. Voorts zijn gehoord […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Krimpen aan den IJssel, en […], juridisch medewerker bij vorengenoemde p.i. Bij het horen van klager is gebruikgemaakt van een Poolse tolk, door tussenkomst van de tolkentelefoon.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft – voor zover aan de orde in beroep – de behandeling van klager tijdens en na een vechtpartij op 26 juni 2019; tegen klager zou door medewerkers van de p.i. disproportioneel geweld zijn aangewend (IJ-2019-000569).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Er was sprake van een vechtpartij waar klager niets mee te maken had. Klager is er alleen naartoe gegaan, zo blijkt ook uit het schriftelijk verslag, om de boel te sussen. Ten onrechte is tegen klager vervolgens door de medewerkers disproportioneel geweld gebruikt. Er is niet betwist dat bij klager geweld is toegepast. Dat is ook erkend door de directeur, zo blijkt uit de uitspraak van de beklagcommissie onder 2.2. Het enkele feit dat klager zich niet had gedistantieerd van de vechtpartij, maakt nog niet dat disproportioneel geweld tegen hem had mogen worden aangewend. Klager heeft aan dit incident  ernstig letsel overgehouden. Zo was zijn hand ten gevolge van het optreden van de medewerkers gebroken. Een hand breekt niet zomaar. Dit is gebeurd toen hij reeds geboeid was.

Daarnaast is niet aan de wettelijke vereisten van artikel 9, eerste lid, van de Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen (Geweldsinstructie) voldaan, waarin – voor zover hier van belang – staat dat de ambtenaar of medewerker die geweld heeft gebruikt dit onverwijld schriftelijk aan de directeur van de betrokken inrichting of de selectiefunctionaris meldt. De schriftelijke melding dient duidelijkheid te verschaffen over de redenen die tot het aanwenden van geweld hebben geleid, de daaruit voortvloeiende gevolgen en op wiens last dit aanwenden van geweld heeft plaatsgevonden. Op grond van het tweede lid van dit artikel – voor zover hier van belang – dient, indien de aanwending van het geweld bij een gedetineerde heeft geleid tot lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis, deze melding tevens ter kennis te worden gebracht van het hoofd van de Dienst Justitiële Inrichtingen en het Openbaar Ministerie. De directeur van de betrokken inrichting of de selectiefunctionaris dient in een dergelijk geval tevens zo spoedig mogelijk schriftelijk advies in te winnen bij een arts.

Dit alles is niet gebeurd, ondanks het feit dat sprake is van lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis. In de schriftelijke melding moet duidelijk gemaakt worden wat de reden is tot het aanwenden van het geweld, wat de gevolgen daarvan zijn en op wiens last het aanwenden van geweld heeft plaatsgevonden. Wat wel is gebeurd, is dat er meerdere malen met klager contact is gezocht door de directeur. De directeur heeft aan klager een tegemoetkoming van € 75,= en vijf pakken shag aangeboden. Klager vond de tegemoetkoming te laag.

De verklaring van medewerker I., die naar aanleiding van het klaagschrift is opgesteld, wijkt overigens geheel af van het schriftelijk verslag dat over het incident is opgemaakt en bevat innerlijke tegenstrijdigheden. Uit deze verklaring volgt niet welke opdracht aan klager is gegeven en er blijkt ook niet uit wanneer en op welke wijze het geweld is toegepast. De verklaring van I. moet met grote terughoudendheid worden bekeken, gelet op het feit dat de directeur bij de afhandeling van het incident klager in eerste instantie heeft verwisseld met een medegedetineerde met een soortgelijke achternaam. De verklaring van klager over de toedracht van zijn letsel is vele malen aannemelijker, namelijk dat er medewerkers op hem zijn gesprongen om hem te boeien en dat daarbij buitensporig geweld door hen is toegepast. Een medewerker rende op klager af, klager viel op de grond en hij werd vervolgens meteen bij zijn keel gepakt. Klager had geen mogelijkheid om te handelen. Klager verzoekt, teneinde het een en ander duidelijk te krijgen, om de camerabeelden te bekijken en voorts om de medewerkers R. en I. op te roepen, zodat zij gehoord kunnen worden als getuige.

Klager heeft nog opgemerkt dat hij pas op zijn cel heeft gezien dat zijn hand blauw was. Hij had dit niet eerder kunnen zien, omdat hij geboeid was. Klager heeft meteen aangegeven dat hij erg veel last had van zijn hand. Pas vier dagen later mocht hij naar het ziekenhuis. De medische stukken, die het letsel kunnen bevestigen, zijn door hem niet ingebracht, nu het letsel niet betwist wordt.

Ter onderbouwing van het standpunt verwijst de raadsman naar de uitspraken van de beroepscommissie RSJ 6 december 2011, 11/3196/GA en RSJ 12 maart 2003, 02/2494/GA.

Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Het is betreurenswaardig dat klager zijn hand heeft gebroken ten gevolge van het toepassen van het geweld door de medewerkers. Klager had immers goede bedoelingen. Het is goed in deze zaak de context duidelijk te schetsen. Binnen tien minuten ontstonden er drie vechtpartijen op de luchtplaats. Er was gedurende die tien minuten duidelijk een luchtalarm te horen. De nodige personeelsleden renden daar op af. Het is een gewoonte, en dit staat ook in de huisregels, dat gedetineerden zich moeten distantiëren van de vechtpartij. Klager heeft dat niet gedaan. Het schriftelijk verslag is opgemaakt door medewerker R. De verklaring die medewerker I. later heeft opgesteld, is opgesteld naar aanleiding van het verzoek van de juridisch medewerker. Medewerker I. was er namelijk bij. Wat er in het verslag van medewerker I. is opgenomen, is ook mondeling toegelicht. Medewerker I. heeft twee medegedetineerden stevig tegen de muur aangehouden. Dat was het geweld dat werd toegepast. Klager heeft niet meegewerkt en heeft ten gevolge hiervan een breuk aan zijn hand opgelopen.

Het was niet direct duidelijk wie van de gedetineerden de boosdoener was. Er was, zoals gezegd, sprake van meerdere vechtpartijen achter elkaar in een kort tijdbestek. Pas achteraf werd duidelijk wie waar betrokken bij was en wat de rol van klager precies is geweest. Met klager zijn verschillende gesprekken geweest. Aan hem is tevens een bedrag van € 75,= compensatie aangeboden en vijf pakken shag. Daarnaast is aan klager € 37,50 uitbetaald, omdat hij ten onrechte een straf op cel heeft uitgezeten. Klager heeft de compensatie van € 75,= niet geaccepteerd. De pakken shag waren wel al aan klager verstrekt.

Het klopt dat in onderhavige zaak sprake was van letsel van meer dan geringe betekenis. Voordat geweld werd toegepast, zijn aan klager de nodige waarschuwingen gegeven. Tegen klager is gezegd dat als hij niet zou meewerken, er geweld gebruikt zou gaan worden. De camerabeelden zijn bekeken, en daar is niets op te zien, omdat het incident in de verste hoek van de luchtplaats heeft plaatsgevonden. Die hoek valt buiten het bereik van de camera.

De raadsman voert pas in beroep aan dat in strijd is gehandeld met de Geweldsinstructie. Dit is een uitbreiding van de klacht. 

 

3.         De beoordeling

Verzoek tot het bekijken van de camerabeelden en het horen van getuigen

Ter zitting is door en namens klager een verzoek gedaan tot het bekijken van de camerabeelden en tot het doen horen van de medewerkers R. en I. als getuigen. De beroepscommissie wijst het verzoek tot het bekijken van de camerabeelden af. De directeur heeft ter zitting gezegd dat op de camerabeelden niets is te zien van het incident en daarmee samenhangend van het toegepaste geweld. De beroepscommissie heeft geen reden hieraan te twijfelen. Het verzoek tot het horen van de door klager genoemde getuigen, zal tevens worden afgewezen, nu daartoe geen noodzaak bestaat. 

Inhoudelijke beoordeling

Uit het schriftelijk verslag volgt dat klager, nadat een vechtpartij is ontstaan, de boel wilde sussen. Onder meer klager werd afgevoerd naar zijn cel. Uit de schriftelijke verklaring van medewerker I. blijkt dat zij twee gedetineerden, onder wie klager, in bedwang heeft gehouden. Medewerker I. schrijft dat zij hen stevig tegen de muur heeft aangehouden totdat ze assistentie kreeg van collega’s. Aanvankelijk wilden klager en de medegedetineerde niet meewerken aan het boeien. Ze zetten druk en wilden hun armen en handen niet aanbieden. Uiteindelijk werkten ze wel mee en werden ze geboeid. Aannemelijk is dat ten gevolge van het toegepaste geweld bij het onder bedwang houden en meer nog het boeien van klager letsel is ontstaan. Onweersproken is immers dat tegen klager geweld is toegepast en dat hij zijn hand als gevolg hiervan heeft gebroken.

De beroepscommissie overweegt als volgt. Bij letsel van meer dan geringe aard is het van belang dat een duidelijke verslaglegging precies omschrijft welke handelingen tot het letsel hebben geleid, wie die handelingen hebben verricht, alsmede de omstandigheden waaronder die handelingen werden verricht en waarom is gekozen voor de betreffende (gewelds)handelingen. Op grond van de summiere schriftelijke verslaglegging kan de beroepscommissie niet vaststellen dat sprake is geweest van het toepassen van disproportioneel geweld, maar er zijn, gelet op het letsel van klager en de feiten en omstandigheden, voldoende aanknopingspunten om de toepassing van disproportioneel geweld aannemelijk te achten. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en aan klager zal een financiële tegemoetkoming toegekend worden.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag voor zover aan de orde alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 150,=.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. J.D. den Hartog en mr. dr. P. Jacobs, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 11 mei 2020.

 

 

 

secretaris       voorzitter

Naar boven