Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6080/GB, 12 mei 2020, beroep
Uitspraakdatum:12-05-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6080/GB             

Betreft klager  Datum  12 mei 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een Penitentiair Programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 10 februari 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. R.A.C. Frijns, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De bestreden beslissing is op onjuiste gronden genomen en daarom onvoldoende gemotiveerd. Zo is de inschatting van het recidiverisico onjuist en klopt het niet dat klager niet beschikt over een zinvolle dagbesteding. Klager heeft immers aangegeven dat hij een opleiding wil gaan volgen na zijn invrijheidstelling. Daarnaast wordt ten onrechte gesteld dat klager schulden heeft. Bovendien heeft klager wel openheid van zaken gegeven, omdat hij heeft meegewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek. Klager heeft alle mogelijkheden die hem binnen detentie zijn geboden om het recidiverisico te beperken met beide handen aangegrepen. Zo heeft hij een leefstijltraining en een Cognitieve Vaardigheden-training (CoVa-training) gevolgd. Klager acht het van groot belang dat hij op een goede manier kan resocialiseren en wil om die reden deelnemen aan een PP en geplaatst worden bij Stichting Moria in Nijmegen. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren.

Standpunt van verweerder

Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens meerdere vermogensdelicten, waaronder een gewapende overval op een tankstation. Tijdens de huidige detentie heeft klager twee keer verlof gehad, waarbij hij op 11 november 2018 niet is teruggekomen van zijn verlof en zijn enkelband heeft vernield. Op 17 juni 2019 is klager opnieuw aangehouden met behulp van een speciaal opsporingsteam (FAST).

Klagers verzoek om deelname aan een PP is afgewezen, omdat sprake is van een recidiverisico en er geen vertrouwen is in een goed verloop van klagers PP. De reclassering schat klagers recidiverisico in als hoog. Ook is klager eerder veroordeeld voor een gewapende overval. Het feit dat aan klager eerder een forse gevangenisstraf is opgelegd, heeft hem er dus niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Klager heeft een sterke familieband met zijn broer, met wie hij meerdere delicten heeft gepleegd. Klager geeft weinig inzicht in zijn denkpatronen, gedrag en vaardigheden. Er lijkt sprake te zijn van een beperkt inlevingsvermogen en zelfinzicht.

Anders dan klagers raadsman stelt, volgt uit het reclasseringsrapport dat klager schulden heeft bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) en zijn zorgverzekeraar. Verweerder gaat ervan uit dat deze informatie klopt. Volgens de reclassering volgt uit deze schuldenproblematiek zeer waarschijnlijk zijn delictgedrag. Klager heeft immers verklaard dat hij de feiten heeft gepleegd uit geldnood.

Hoewel klager de CoVa-training en de Werken aan Werk-training goed heeft afgerond, lijkt klagers motivatie daarbij vooral doelgericht te zijn geweest. Deelname aan deze trainingen heeft ook niet geleid tot een afname van het recidiverisico. Daar komt bij dat klager geen werkervaring of een diploma heeft. Klagers raadsman geeft aan dat wel sprake is van een zinvolle dagbesteding tijdens klagers PP, maar dat is geen reden geweest om het verzoek af te wijzen. Duidelijk is dat klager bij Stichting Moria wil gaan wonen tijdens zijn PP. Dat klager een opleiding wil gaan volgen was niet eerder bekend.

Uit het selectieadvies van de Penitentiaire Inrichting (PI) Achterhoek van 7 februari 2020 blijkt dat de vrijhedencommissie (VC) positief adviseert over klagers deelname aan een PP. Hij vertoont goed gedrag in de PI en het kennismakingsgesprek bij Stichting Moria is goed verlopen. In het selectieadvies staat ook dat klager behandeling krijgt van de psycholoog, maar dat deze behandeling nog niet is afgerond. Hoewel de VC positief adviseert, is er echter geen belangenafweging gemaakt.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd. Reden hiervoor is dat de reclassering het recidiverisico inschat als hoog en klagers eerdere voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) van 120 dagen is herroepen, omdat klager zich aan zijn detentie had onttrokken. Gelet hierop dienen aan klager geen vrijheden toegekend te worden. De herroeping is immers een sanctie op overtreding van voorwaarden en als aan klager vrijheden toegekend zouden worden in het kader van een deelname aan een PP, zou dat teniet doen aan het effect daarvan, aldus het OM. In de periode dat klager buiten is geweest (ruim zeven maanden), heeft hij zelf niet de stap gemaakt zich te melden.

Gelet op het voorgaande, vormt klager een groot risico voor de maatschappij en lijkt hij slechts extrinsiek gemotiveerd voor een traject. Verweerder heeft geen vertrouwen in een goed verloop van het PP. Het maatschappelijk belang moet, ondanks klagers korte strafrestant, prevaleren boven klagers persoonlijke belang.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 4 maart 2016 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens meerdere vermogensdelicten, waaronder een gewapende overval op een tankstation. Daarnaast is zijn VI deels herroepen. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 8 juli 2020.

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;
-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;
-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres; en
-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;
-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);
-    het gevaar voor recidive;
-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;
-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;
-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling; en
-    eventuele andere omstandigheden zijn die zich tegen deelname verzetten.

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Uit de stukken volgt dat de VC van de PI Achterhoek positief heeft geadviseerd over klagers deelname aan een PP. Klager vertoont in detentie goed gedrag en hij volgt trainingen. Daarnaast is het kennismakingsgesprek bij Stichting Moria goed verlopen. Het OM heeft negatief geadviseerd, omdat klager tijdens zijn detentie gedurende zeven maanden ontvlucht is geweest en daarmee onbetrouwbaar in het nakomen van afspraken is gebleken. Gelet op de herroeping van zijn VI in verband daarmee, dienen volgens het OM aan klager geen vrijheden te worden toegekend. De reclassering heeft geadviseerd dat klager, onder voorwaarden, in aanmerking kan komen voor detentiefasering. Uit het reclasseringsrapport blijkt echter dat sprake is van een hoog recidiverisico, dat klager schulden heeft – waaruit vermoedelijk het delictgedrag ook voortkomt – en dat hij beperkt zelfinzicht heeft in zijn handelen.

Bij een beoordeling van een verzoek om detentiefasering dienen de aard en zwaarte van de gepleegde delicten en het gedrag van de gedetineerde in belangrijke mate te worden meegewogen. Daarbij zijn de inschatting van de reclassering met betrekking tot het hoge recidiverisico, het gegeven dat klager schulden heeft en het advies van het OM, alles bij elkaar genomen, in deze zaak van doorslaggevend gewicht. De bestreden beslissing kan bij afweging van alle in aanmerking komende belangen daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 12 mei 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, M. Iedema en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven