Nummer R-20/5837/GA
Betreft [klager] Datum 15 mei 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen (voor zover in beroep aan de orde) een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, vanwege een incident met een medegedetineerde, ingaande op 23 juli 2019 (DS2019/343).
De beklagcommissie bij het Detentiecentrum (DC) Schiphol heeft op 17 januari 2020 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. K. Bruns, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van DC Schiphol (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager stelt dat hem geen rapport is aangezegd en dat er daarom sprake is van een schending van artikel 50 van de Penitentiaire beginselenwet. In de verslaglegging staat vermeld dat aan klager rapport is aangezegd. Klager heeft verwezen naar de camerabeelden waarop duidelijk te zien moet zijn dat er in het geheel niets tegen hem gezegd is nadat het incident zich had voorgedaan en dat er dus ook geen rapport is aangezegd. In het verweerschrift wordt dit enkel afgedaan met een verwijzing naar een standaardzin in het rapport. Ook heeft klager het DC verzocht om nadere informatie met betrekking tot de vraag wie het rapport heeft aangezegd en op welk moment, maar de inrichting heeft daarop geen antwoord gegeven.
Standpunt van de directeur
De directeur heeft zijn standpunt in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat in het schriftelijke verslag dat is opgemaakt op 23 juli 2019 is opgenomen dat de verslaglegging aan klager is meegedeeld. Een schriftelijk verslag wordt naar waarheid opgemaakt. Op het schriftelijke verslag staat de volgende handgeschreven opmerking: ‘16:30 23/7. U wilt niets vertellen over het voorval. U noemt het een worsteling. U begrijpt dat er een straf volgt. U behoudt TV in verband met het feit dat de andere gedetineerde ook zijn TV mag behouden’, waaruit kan worden afgeleid wat er met klager is besproken. De enkele stelling van klager dat de verslaglegging onjuist zou zijn en verwijzing naar camerabeelden die geen geluidsopnamen bevatten, is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende om aan de juistheid van het schriftelijke verslag te twijfelen.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Deze uitspraak is op 15 mei 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, U.P. Burke en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
secretaris voorzitter