Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5283/TA en R-19/5284/TA, 30 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:30-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/5283/TA en R-19/5284/TA

betreft: [klager]            datum: 30 maart 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen twee uitspraken van 30 oktober 2019 van de beklagcommissie bij CTP Veldzicht te Balkbrug, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 februari 2020, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.R. Ytsma, en namens het hoofd van de instelling […].

Het lid van de beroepscommissie prof. dr. H.J.C. van Marle was verhinderd ter zitting te verschijnen en heeft op grond van de stukken meebeslist.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Beroep R-19/5283/TA:

Het beklag betreft:
a. het op 6 mei 2019 in beslag nemen van klagers goederen (VE 2019-69),
b. het opleggen van afzondering op 6 mei 2019 (VE 2019-70),

Beroep R-19/5284/TA:

Het beklag betreft:

c. het niet niet opmaken van een inventarislijst van de in beslag genomen spullen en het klager niet eerder dan op 7 juni 2019 laten tekenen voor verzegeling van zijn wekker (PV 2019/020).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

De beroepschriften zien op de klachten onder a t/m c, maar klager acht nu alleen nog van belang dat in beroep R-19/5283/TA wordt beslist op het beklag onder a. betreffende de inbeslagname van de goederen.

Er is sprake van een onduidelijke, maar vooral ook onredelijke beslissing. De maatregel was nergens voor nodig en bovendien willekeurig. Het was geen zooitje op klagers kamer, alleen zijn kast was niet geordend omdat klager vaak kamercontrole had. Zijn kamer was verder overzichtelijk. Klagers raadsman heeft bij andere cliënten in andere klinieken veel meer spullen gezien dan klager had.

De verhoudingen tussen klager en de instelling waren vanaf het begin al erg verstoord na de vondst van acht telefoons op de afdeling, waarvan één van klager. Alleen klager kreeg steeds afdelingsarrest. Men verdacht zijn familie van betrokkenheid. Vervolgens is een tweede telefoon op klagers kamer gevonden. Het klopt niet dat klager een schroevendraaier op kamer had. Hij had alleen een inbussleutel. Een schroevendraaier is groter en kan als wapen worden gebruikt.

Klager heeft de in beslag genomen en gehouden spullen tot op heden niet teruggekregen, ondanks dat de beklagcommissie had opgemerkt dat daartoe op korte termijn een regeling moest worden getroffen. Klagers geprivilegieerde post bevindt zich in een doorzichtige bak met een sticker ‘advocatenpost‘ daarop. De instelling had de geprivilegieerde post direct door een scanner kunnen halen en moeten teruggeven. Volgens klager was het niet de bedoeling van de instelling om samen met hem de spullen uit te zoeken. Klager weet niet wat wel de bedoeling was, want normaal gesproken krijg je een inbeslagnameformulier, maar nu zijn de spullen op kantoor gezet en kreeg hij alleen een briefje dat hij afstand had gedaan waardoor hij niet weet wat er mee gedaan is. Niet duidelijk is waarom de advocatenpost en de andere spullen nu nog op het kantoor moeten blijven.

Klager wil graag zijn spullen terug. Hij verblijft nu in FPK Inforsa en terugkeer naar Veldzicht is voor hem geen optie. Klager wil niet meewerken aan de oplossing van de instelling die inhoudt dat hij moet buigen of barsten. De instelling wil hem namelijk niet compenseren voor schade en klager zou daarom een verklaring moeten tekenen waarin hij de instelling vrijwaart van compensatie van schade. Klager meent dat er ook een regeling in geval van schade moet zijn. Klager zou graag zien dat zijn spullen naar FPK Inforsa worden overgebracht en dan met personeel van Inforsa en de instelling worden nagekeken. Klager kan zich er ook wel in vinden dat de door de instelling opgestelde inventarislijst naar hem wordt toegezonden, zodat hij kan zien welke zaken hij terug kan krijgen. 

Het hoofd van de instelling heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. 

Het probleem is dat klager alles graag op zijn eigen manier doet en daartoe dirigeert. Het was de bedoeling de spullen na controle in zijn bijzijn snel aan klager terug te geven. De zitting bij de beklagcommissie was op een donderdag en afgesproken was de maandag daarop naar de spullen te kijken, maar dat bleek moeilijk te zijn. Klager zegt dat het personeel moeilijk doet, volgens het afdelingshoofd wilde klager niet ingaan op de uitnodiging tot gezamenlijke controle. Klager moet echter bij de controle aanwezig zijn om discussie te voorkomen. Nu klager dat weigerde was het alleen mogelijk hem zijn spullen terug te geven als klager een verklaring zou tekenen dat hij niet in discussie zou gaan over de spullen. Klager heeft die verklaring niet willen ondertekenen. Ook een aangepaste verklaring dat klager geen compensatie kan krijgen voor schade maar wel kan worden gecompenseerd voor eventuele vermissing, heeft klager niet willen ondertekenen. Om die reden zijn klagers spullen na zijn plaatsing in FPK Inforsa ingepakt en in de instelling blijven liggen. Recent is een brief van klagers advocaat ontvangen waarin stond dat klager de verklaring zou ondertekenen, maar klager heeft dat tot op heden niet gedaan. De instelling wil alleen maar dat in klagers aanwezigheid de spullen gecontroleerd worden, maar klager werkt daaraan niet mee en kruipt in de slachtofferrol. Klager heeft de opgestelde inventarislijst niet gezien, omdat hij niet heeft willen meewerken aan het in zijn bijzijn controleren van de spullen.

De instelling is gelet op eerdere ervaringen met klager bang dat klager, als de spullen naar Inforsa worden overgebracht, vervolgens zal aangeven dat hij veel spullen mist of dat sprake is van schade. De instelling heeft een inventarislijst gemaakt, maar dan nog kan klager stellen dat bijvoorbeeld een gouden ketting daar niet op staat. De instelling ziet geen probleem in het opsturen van de inventarislijst naar klager zodat hij kan zien welke spullen daarop staan en hij kan terugkrijgen.

 

3.         De beoordeling

Gelet op klagers verklaringen ter zitting is in beroep alleen nog de inbeslagname van klagers goederen op 6 mei 2019 aan de orde.

De beroepscommissie zal daarom geen uitspraak doen wat betreft de in beroep R-19/5283/TA aanvankelijk tevens aan de orde gestelde klacht onder b. en de in beroep R-19/5284/TA aanvankelijk aan de orde gestelde klacht c.

Hetgeen in beroep ten aanzien van de inbeslagname is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Daarbij is in aanmerking genomen dat vanwege de door de instelling beschreven situatie op klagers kamer en de vondst van contrabande spullen van klagers kamer zijn gehaald en – voor zover niet teruggegeven – tijdelijk zijn opgeslagen in het kantoor. Daarbij was het de bedoeling de spullen daar in het bijzijn van klager te controleren en hem snel de spullen terug te geven die hij na controle op zijn kamer mocht houden. Voldoende aannemelijk is dat klager daaraan niet heeft willen meewerken, waardoor die spullen alsnog in beslag zijn genomen en in de instelling zijn opgeslagen, hetgeen niet onredelijk of onbillijk kan worden genoemd.

De beroepscommissie hecht er aan op te merken dat het aan partijen is zich redelijk op te stellen teneinde aan het voortduren van de situatie een einde te kunnen maken.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover in beroep aan de orde, met aanvulling van de gronden.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. E. Lucas en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 30 maart 2020.

                              

 secretaris                                voorzitter        

 

Naar boven