nummer: R-19/5376/GV
betreft: [klager] datum: 25 maart 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.Th. van Jaarsveld, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 22 november 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De bestreden beslissing berust op onjuiste gronden en is onzorgvuldig tot stand gekomen. Het is noodzakelijk dat aan klager strafonderbreking wordt verleend. In zijn hoedanigheid van directeur van [onderneming] ontwikkelt hij een applicatie voor mobiele telefoons. Als gevolg van zijn detentie komt de voortgang van zijn onderneming in gevaar, aangezien investeerders zich terugtrekken. Ook het strafrechtelijk onderzoek van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) en de daarmee gepaard gaande media-aandacht, hebben negatieve financiële gevolgen en reputatieschade veroorzaakt. Uit de overgelegde stukken, waaronder uittreksels van de Kamer van Koophandel en een bezoekoverzicht, blijkt het daadwerkelijke bestaan van klagers bedrijf en de noodzakelijke uitkeringen aan obligatiehouders, investeerders en andere geldschieters. Alleen klager onderhoudt persoonlijk contact met deze zakelijke relaties en alleen hij kan orde op zaken stellen. Bij het indienen van het verzoek om strafonderbreking zijn stukken overgelegd waaruit blijkt dat de precaire situatie reeds voorafgaand aan zijn detentie bestond. Vanwege klagers afwezigheid is zijn onderneming inmiddels failliet verklaard.
Daarnaast betwist klager dat sprake is van een vermoeden dat hij zal proberen zich aan de detentie te onttrekken. De noodzaak van zijn aanhouding in Spanje door middel van het Fugitive Active Search Team (FAST) was niet aanwezig. Aangezien hij de in Spanje gestelde voorwaarden, waaronder een meldplicht, heeft nageleefd, heeft hij zich nooit onvindbaar gehouden. Ook was hij niet op de hoogte van de datum waarop hij aan de Nederlandse autoriteiten zou worden overgeleverd. Daarbij komt dat een regulier verblijf in een lidstaat van de Europese Unie geen grond oplevert voor het aannemen van vluchtgevaar. In het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis in de strafzaak waarvoor klager thans is gedetineerd, heeft hij zich altijd aan de gestelde bijzondere voorwaarden gehouden. Nu deze schorsing duurde van 22 oktober 2013 tot aan zijn aanhouding, heeft hij jarenlang in vrijheid verbleven. Van een onttrekkingsgevaar is dan ook geen sprake.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft onvoldoende onderbouwd dat zijn zakelijke belangen niet door derden kunnen worden behartigd. Blijkens de overgelegde uittreksels van de Kamer van Koophandel zijn er verschillende bestuurders met gezamenlijke bevoegdheden. Voorts zijn klagers stellingen over zijn aanhouding door het FAST en onrechtmatige aanhouding niet met stukken onderbouwd. Uit het dossier volgt dat de verstoorde verhoudingen met zijn zakelijke relaties niet door zijn detentie zijn veroorzaakt. Het is overigens evident dat het doorontwikkelen van de app tijdens de detentieperiode niet mogelijk is.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De advocaat-generaal bij het ressortparket Arnhem-Leeuwarden heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Van een noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking is niet gebleken, zodat aan de in de wet gestelde voorwaarden niet is voldaan. Daarnaast is sprake van een ernstig vermoeden dat klager zal proberen zich aan de detentie te onttrekken en van gebleken onbetrouwbaarheid in het nakomen van afspraken. Het is noodzakelijk gebleken dat klager door middel van het FAST in Spanje werd aangehouden, terwijl hij was gehouden zich in de inrichting te melden. Verder is sprake van een ernstig strafbaar feit, waarbij het gaat om een afrekening in het criminele circuit.
De vrijhedencommissie heeft, gelet op het negatieve advies van de advocaat-generaal, eveneens negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager heeft een zakenpartner, maar heeft tot nu toe nog geen zakelijk bezoek ontvangen.
Het multidisciplinair overleg heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klager niet aan de voorwaarden voor het verlenen van strafonderbreking voldoet en vanwege het aanwezige vluchtgevaar en het negatieve advies van de advocaat-generaal.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.
3. De beoordeling
Namens klager is verzocht in de gelegenheid te worden gesteld het beroep nader mondeling toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen.
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twintig maanden met aftrek, wegens het medeplegen van zware mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 28 september 2020.
Artikel 38 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (Regeling) bepaalt dat strafonderbreking eenmalig kan worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. De gedetineerde dient aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking onvoldoende onderbouwd. Onvoldoende is gebleken dat klagers zakelijke belangen niet kunnen worden behartigd door derden, waaronder bestuurders van klagers onderneming met vergelijkbare bevoegdheden. Daarnaast is onvoldoende vast komen te staan dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden. Ook komt uit de stukken naar voren dat de zakelijke problemen verband houden met feiten op grond waarvan de FIOD een strafrechtelijk onderzoek is gestart. In het kader van dit onderzoek is klager een van de hoofdverdachten.
Daarnaast bestaat er een ernstig vermoeden dat klager zal proberen zich aan de detentie te onttrekken. Nadat de aan hem opgelegde vrijheidsstraf op 9 oktober 2018 onherroepelijk is geworden, heeft het FAST een opsporingsonderzoek ingesteld, omdat klager niet had voldaan aan de oproep zich in de inrichting te melden en op dat moment onvindbaar was. De tenuitvoerlegging van het resterende gedeelte van de aan klager opgelegde straf heeft eerst een aanvang kunnen nemen op 2 augustus 2019, de datum waarop hij voor de tweede maal in Spanje werd aangehouden.
Het ontbreken van de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking en het aanwezige onttrekkingsgevaar vormen een contra-indicatie voor het verlenen van strafonderbreking en rechtvaardigen een afwijzing van klagers daartoe strekkende aanvraag. Daarom kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en onder a, van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, J.G.A. van den Brand en F. van Dekken, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 25 maart 2020.
secretaris voorzitter