Nummer R-19/5204/GA
Betreft [klager] Datum 22 april 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek tot algemeen verlof van 26 september 2019 (LW-2019-454).
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Leeuwarden heeft op 1 november 2019 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. L.E. Buiting, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Leeuwarden (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het aan de afwijzende beslissing op klagers verzoek om algemeen verlof ten grondslag liggende negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) is gebaseerd op een verouderd reclasseringsadvies. Ten tijde van de behandeling van het verzoek werd een nieuw reclasseringsadvies opgesteld. Gelet hierop had de directeur zijn beslissing op klagers verzoek moeten aanhouden totdat het nieuwe reclasseringsadvies gereed was. Nu dit niet is gebeurd, is klager ten onrechte een verlofmoment kwijtgeraakt.
Standpunt van de directeur
Klagers verzoek om algemeen verlof is op juiste gronden afgewezen. Deze beslissing is gebaseerd op de op dat moment beschikbare informatie. Het reclasseringsadvies van 21 oktober 2019 is ruim twee maanden nadat klager zijn verzoek om algemeen verlof had ingediend, opgesteld en om die reden niet in de gemaakte belangenafweging betrokken. Aangezien een verzoek om verlof kan worden toegewezen of afgewezen, behoort het aanhouden van een verzoek, zoals door klager wordt voorgestaan, niet tot de mogelijkheden.
Uitgebrachte adviezen
Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek, vanwege klagers status van voorlopig gehechte en de aard en ernst van het door hem gepleegde delict. Daarnaast ontbreekt een recente risicotaxatie. Zowel de rechtbank als de reclassering achten gedragsdeskundig onderzoek en behandeling noodzakelijk. Gelet op klagers eerdere veroordelingen, zijn negatieve houding en de ernst van de gepleegde feiten, dient het recidiverisico als hoog te worden ingeschat, indien het geïndiceerde onderzoek en de behandeling niet hebben plaatsgevonden.
De vrijhedencommissie van de PI Leeuwarden heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Gelet op klagers beperkte probleembesef is sprake van een hoog recidiverisico. Daarbij komt dat een recente risicotaxatie ontbreekt en het OM negatief heeft geadviseerd.
Het multidisciplinair overleg heeft om dezelfde redenen als de vrijhedencommissie negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.
3. De beoordeling
Klager is sinds 9 oktober 2018 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek, waarvan zes maanden voorwaardelijk, wegens mensenhandel en witwassen. Daarnaast heeft hij een betalingsverplichting in verband met een schadevergoedingsmaatregel van € 12.002,85. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 28 september 2020.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verzoek om algemeen verlof.
Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
Klagers verzoek is afgewezen, in verband met een risico van ongewenste confrontatie met de slachtoffers van het door hem gepleegde delict, een risico van maatschappelijke onrust en een recidiverisico.
Een door een gedetineerde ingediend verzoek om verlof kan in beginsel worden afgewezen of worden toegewezen. Zoals de beklagcommissie terecht heeft overwogen, was de directeur niet gehouden om klagers verzoek aan te houden dan wel de door de raadsman genoemde feiten en omstandigheden in de beoordeling te betrekken die zich (ruim) na het indienen van het verzoek hebben voorgedaan. Die feiten en omstandigheden waren ten tijde van het nemen van de beslissing van de directeur niet bekend.
Ten aanzien van het gestelde risico van ongewenste confrontatie met de slachtoffers van het door klager gepleegde misdrijf, heeft de directeur te kennen gegeven dat de toepassing van elektronisch toezicht het risico op een dergelijke confrontatie onvoldoende kan inperken. Hiertoe wordt gewezen op de omvang en de ernst van het delict, waarbij sprake is van aanwijsbare slachtoffers. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan uit deze feiten echter niet zonder meer worden afgeleid dat tijdens het verzochte verlof, ondanks de (eventueel) aan dit verlof te stellen bijzondere voorwaarden en het daaraan te verbinden elektronisch toezicht, een risico bestaat van ongewenste confrontatie tussen klager en de slachtoffers. Daarbij is in de stukken van de inrichting te lezen dat een van de slachtoffers desgevraagd juist een contactverbod wenst. De stelling van de directeur heeft in het licht van het voorgaande dan ook te gelden als onvoldoende gemotiveerd.
De directeur heeft aan de afwijzende beslissing ook een risico van maatschappelijke onrust ten grondslag gelegd, dat is gebaseerd op het negatieve advies van het OM, waarin is verwezen naar klagers (toenmalige) status van voorlopig gehechte en de aard en ernst van het door hem gepleegde delict. Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen, kan de afwijzing van een verzoek echter niet worden gebaseerd op de enkele omstandigheid dat de gedetineerde zich in voorlopige hechtenis bevindt. Artikel 14 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) voorziet immers expliciet in de mogelijkheid van verlofverlening voor gedetineerden die nog niet onherroepelijk zijn veroordeeld, vanaf het moment dat de duur van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd ten minste gelijk is aan een derde deel van de onvoorwaardelijk opgelegde straf. Evenmin kan enkel op basis van de aard en ernst van het gepleegde delict een risico van maatschappelijke onrust bij het verlenen van vrijheden worden aangenomen. Klagers verzoek om algemeen verlof kon daarom niet worden afgewezen op grond van een risico op maatschappelijke onrust.
In het – tijdens de behandeling van het verzoek meest recente – reclasseringsadvies van 13 november 2018, dat is opgemaakt in het kader van klagers strafzaak, is het recidiverisico als gemiddeld ingeschat. Daarbij is toegelicht dat er bij klager, gelet op eerdere veroordelingen, een zorgelijk delictpatroon is waar te nemen. Ten aanzien van de onderhavige strafzaak is sprake van een gebrekkig probleembesef. Om die reden wordt het belang benadrukt van het doen van nader onderzoek naar de gewetensfuncties van klager en de mogelijkheden tot gedragsverandering. Op 11 juli 2019 is hij voor bovengenoemde feiten (thans onherroepelijk) veroordeeld en is aan het voorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf onder meer de voorwaarde verbonden van het zich laten onderzoeken en, indien nodig, laten behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener. In dit verband is bekend dat klager bij het psychomedisch overleg is aangemeld.
Het voorgaande, in het bijzonder het stadium waarin het gedragsdeskundig onderzoek en de eventuele behandeling zich ten tijde van de behandeling van het verzoek bevond, vormt een contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigt een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, onder b, van de Regeling en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Deze uitspraak is op 22 april 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter