Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5912/GV, 31 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:31-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/5912/GV             

Betreft [klager]            Datum 31 maart 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 21 januari 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) afgewezen.

Klagers raadsman, mr. J.F. van der Brugge, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het door verweerder gehanteerde uitgangspunt dat strafonderbreking slechts eenmaal wordt verleend, is in strijd met de letter en de geest van artikel 40a van de Regeling en in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Uit artikel 40a van de Regeling noch uit de toelichting op deze bepaling blijkt dat een vreemdeling in beginsel slechts eenmaal gebruik kan maken van het verlenen van strafonderbreking. Het niettemin tot uitgangspunt nemen van deze vermeende regel moet als onredelijk worden beschouwd. Dat geldt temeer, nu gedetineerden met een rechtmatig verblijf in Nederland (in verschillende zaken) meermalen voorwaardelijk in vrijheid kunnen worden gesteld. De eerder aan klager toegekende strafonderbreking is verleend voor een relatief korte periode die hij, na zijn terugkeer in Nederland, alsnog in detentie heeft uitgezeten. Anders dan in onderhavig geval, is hij toentertijd uitgezet naar Duitsland, niet zijnde zijn geboorteland of het land waarvan hij de nationaliteit bezit.

Daarnaast is de gezondheidstoestand van klagers moeder zodanig dat het verlenen van strafonderbreking gerechtvaardigd is. Klager heeft meermalen (recente) informatie verstrekt over de gezondheidstoestand van zijn moeder. Diverse stukken daarover, die via de Tunesische ambassade zijn verkregen, zijn in beroep overgelegd. Zijn moeder heeft sinds tientallen jaren diabetes en is sinds vorig jaar aan bed gekluisterd als gevolg van een steeds slechter wordend gezondheidsbeeld. Haar gezondheidstoestand is thans zeer precair en ze gaat de laatste maanden hard achteruit. Klager vreest dat zij zal overlijden voordat zijn detentieperiode zal zijn verstreken. Het standpunt van de medisch adviseur dat zijn moeder zich niet in een levensbedreigende situatie zou bevinden, wordt dan ook betwist. Ten behoeve van de totstandkoming van dit advies is hij nimmer gehoord of in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verstrekken.

In verband met het tijdsverloop van ruim vier maanden tussen het door klager ingediende verzoek en de bestreden beslissing, verzoekt klager een tegemoetkoming.

Standpunt van verweerder

Aan klager is eerder strafonderbreking verleend. Hij is in strijd met de daaraan verbonden voorwaarde naar Nederland teruggekeerd. Daarnaast acht de medisch adviseur het verlenen van strafonderbreking niet geïndiceerd. De namens klager bijgevoegde Franstalige documenten betreffen medische gegevens van klagers moeder. Over de interpretatie en betekenis van deze stukken kan verweerder zich niet uitlaten.

 

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de Penitentiaire Inrichting Ter Apel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers tweede verzoek om strafonderbreking. Volgens de Dienst Terugkeer & Vertrek bestaat er geen noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking, omdat klager eveneens op de einddatum van zijn detentie kan worden uitgezet. Klager was op de hoogte van het feit dat hij in principe eenmaal gebruik kan maken van de regeling van de strafonderbreking en van de daaraan verbonden voorwaarde dat hij niet naar Nederland mocht terugkeren.

De medisch adviseur acht het verlenen van strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd.

Het Openbaar Ministerie heeft geen bezwaar tegen het verlenen van strafonderbreking.

 

3. De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van 22 maanden met aftrek, wegens diefstal met bedreiging van geweld. Daarnaast dient hij een gevangenisstraf van dertig dagen met aftrek te ondergaan, evenals een gevangenisstraf van zeven dagen in verband met de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf. Verder dient hij een hechtenis van twaalf dagen op grond van de Wet Terwee te ondergaan. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 13 oktober 2020. De eerst mogelijke datum voor het verlenen van strafonderbreking was op 24 oktober 2019.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).

Klager heeft verschillende detenties ondergaan. Hij stelt dat sprake is van (ongerechtvaardigde) rechtsongelijkheid, nu hij als ongewenst verklaarde vreemdeling in beginsel slechts eenmaal voor het verlenen van strafonderbreking in aanmerking komt, terwijl Nederlandse gedetineerden, aan wie verschillende straffen zijn opgelegd, meermalen voorwaardelijk in vrijheid kunnen worden gesteld. De wetgever heeft ervoor gekozen om strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, uit te sluiten van voorwaardelijke invrijheidstelling, onder meer omdat de doelstelling van gecontroleerde terugkeer in de (Nederlandse) samenleving niet geldt voor deze categorie gedetineerden. Voor strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland is er de mogelijkheid van strafonderbreking van artikel 40a van de Regeling, onder de voorwaarde dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Het staat de wetgever en verweerder vrij een dergelijk onderscheid te maken, mits dit onderscheid gerechtvaardigd is of indien geen sprake is van gelijke gevallen. In verband met het verschil in verblijfsstatus is in dit geval geen sprake van gelijke gevallen. Klagers verweer kan dan ook niet slagen.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (bijvoorbeeld RSJ 9 september 2019, R-19/4241/GV), komt een vreemdeling aan wie strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling is verleend, in beginsel niet langer in aanmerking voor een nieuw te verlenen strafonderbreking, indien hij in strijd met de daaraan verbonden voorwaarde na enige tijd naar Nederland terugkeert. Slechts zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen een hernieuwde strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling rechtvaardigen.

Verweerder stelt dat van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden geen sprake is, omdat klagers moeder zich, gezien het advies van de medisch adviseur van 24 december 2019, niet in een levensbedreigende medische situatie bevindt. Ten behoeve van de totstandkoming van dit advies heeft de medisch adviseur, na klagers schriftelijke toestemming te hebben verkregen, bij (een van) de door klager doorgegeven artsen inlichtingen ingewonnen over de gezondheidstoestand van zijn moeder. Uit deze inlichtingen blijkt dat zij verschillende chronische aandoeningen heeft die gecontroleerd en medicamenteus behandeld worden. De complicaties die naar aanleiding van een operatie in oktober 2019 zijn opgetreden, zijn behandeld en waren ten tijde van het advies volledig onder controle.

Nu aan klager eerder strafonderbreking is verleend en hij in strijd met de daaraan verbonden voorwaarde naar Nederland is teruggekeerd en opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd, is sprake van een contra-indicatie voor het verlenen van strafonderbreking. Naar het oordeel van de beroepscommissie is niet, althans onvoldoende, gebleken van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan opnieuw strafonderbreking zou moeten worden verleend. Onvoldoende is gebleken dat niet van de juistheid van het hiervoor genoemde advies van de medisch adviseur kan worden uitgegaan. Tegen deze achtergrond kon klagers verzoek om strafonderbreking, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in redelijkheid worden afgewezen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 31 maart 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven