Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5775/GV, 19 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:19-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/5775/GV                     

Betreft [klager]            Datum 19 maart 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 8 januari 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) toegewezen.

Klagers raadsman, mr. F. Ben-Saddek, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Aangezien klager meer dan de helft van de aan hem opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan, komt hij in aanmerking voor het verlenen van strafonderbreking als bedoeld in 40a van de Regeling. Daarom dient aan hem per onmiddellijke ingang strafonderbreking te worden verleend. In het kader van het verzoek heeft de Dienst Terugkeer en Vertrek bevestigd dat hij per direct voor strafonderbreking in aanmerking kwam. Dit verzoek is reeds op

17 december 2019 ingediend en klager beschikt over een Marokkaans paspoort. Tegen deze achtergrond is het enkele feit dat hij zich aan de detentie heeft onttrokken onvoldoende zwaarwegend om de strafonderbreking eerst vanaf april 2020 te verlenen. Dit dient geen enkel redelijk doel. Klager verzoekt om verweerder te veroordelen in de proceskosten.

 

Standpunt van verweerder

Sinds 2016 is klagers verblijfsvergunning ingetrokken. Naast het feit dat de geldigheidsduur van zijn paspoort per april 2020 verloopt, heeft hij zich gedurende drie jaar onttrokken aan de detentie. In het licht van deze omstandigheden is het niet onredelijk de strafonderbreking (eerst) te verlenen op 22 april 2020. Aangezien de einddatum van zijn detentie is bepaald op 13 oktober 2020, wordt hem ruim voor die datum strafonderbreking verleend.

 

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (hierna: PI) Ter Apel heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van strafonderbreking in april 2020. Dit houdt verband met het feit dat klagers paspoort tot mei 2020 geldig is en het feit dat hij zich gedurende drie jaar aan de detentie heeft onttrokken.

 

3. De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 13 oktober 2020.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland.

Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).

Het verlenen van strafonderbreking aan strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland is een verweerder toekomende bevoegdheid, die hij in de daarvoor in aanmerking komende gevallen, al dan niet op verzoek van de vreemdeling, kan toepassen. Uit artikel 40a van de Regeling noch uit de toelichting op dit artikel volgt dat strafonderbreking steeds dient te worden verleend op het moment dat een vreemdeling hiervoor in aanmerking komt.

De vrijhedencommissie van de PI Ter Apel heeft geadviseerd om aan klager eerst per april 2020 strafonderbreking te verlenen, welk advies mede wordt ingegeven door de omstandigheid dat klager zich van 15 augustus 2016 tot 13 november 2019 aan de detentie heeft onttrokken. In dit laatste heeft verweerder aanleiding gezien om, overeenkomstig het advies van de vrijhedencommissie, het verzoek om strafonderbreking toe te wijzen en klager op 22 april 2020 strafonderbreking te verlenen. Deze beslissing kan, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. 

Overigens merkt de beroepscommissie, naar aanleiding van klagers verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen, op dat de Penitentiaire beginselenwet een dergelijke mogelijkheid niet kent.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 19 maart 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven