Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5224/TA, 25 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:25-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/5224/TA

 

betreft: [klager]            datum: 25 maart 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.O. Roosjen, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 8 november 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn raadsman mr. S.O. Roosjen en het hoofd van de instelling hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 21 februari 2020, gehouden in de penitentiaire instelling Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de omstandigheid dat hem pas twee maanden na zijn herhaaldelijk ingediend verzoek om een andere kamer vanwege stank een andere kamer is aangeboden (Me 2019-87).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

De instelling heeft niet voldoende, te laat en niet adequaat aan haar inspanningsverplichting voldaan. Klager betwist niet dat in de loop van de tijd enige maatregelen zijn genomen, maar de instelling heeft veel te lang niet afdoende maatregelen genomen en klager in de stank laten zitten, terwijl hij juist in verband met bepaalde maatregelen langdurig daar moest verblijven.

Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

De instelling handhaaft het standpunt dat er tijdig voldoende inspanning is geleverd om klagers klachten te verhelpen, zoals omschreven in de beklagprocedure. Toen klager aangaf dat dit voor hem niet voldoende effectief was, is daarnaast ook nog overgegaan tot het aanbieden van een andere kamer.

 

3.         De beoordeling

Op grond van de stukken stelt de beroepscommissie het volgende vast. In ‘rapportage behandeldoel’ van 20 december 2018 staat vermeld dat klager van zijn beperkingen af wil omdat het enorm stinkt in zijn verblijf en de rapporterende sociotherapeut de volgende dag zal uitzoeken hoe het kan dat de technische dienst het niet kan oplossen. Dit lijkt er op te duiden dat, anders dan de instelling in beklag heeft aangevoerd, al eerder dan op 20 december 2018 melding is gedaan van stank in klagers kamer en de technische dienst is langs geweest. Wat daar ook van zij, in ieder geval is namens het hoofd van de instelling verklaard dat ook het sociotherapeutisch team heeft geconstateerd dat bij vlagen een vervelende lucht op klagers kamer hing, die waarschijnlijk uit de badkamer afkomstig was. De technische dienst heeft de stank niet waargenomen, maar heeft verscheidene pogingen gedaan de situatie te verhelpen. Op 5 februari 2019 is klager een andere kamer aangeboden.

Nu vast staat dat klager in ieder geval vanaf omstreeks 20 december 2018 stankoverlast heeft ondervonden en de technische dienst gedurende een maand tevergeefs heeft geprobeerd dit te verhelpen, is de beroepscommissie van oordeel dat gelet op de aard van de stank - door klager omschreven als rioollucht - in redelijkheid van de instelling mocht worden verwacht al veel eerder dan is gedaan te bekijken of een alternatieve verblijfsruimte voor klager beschikbaar was. Dit geldt temeer daar klager onweersproken heeft verklaard dat hij in beperkingen verbleef en dus langer dan normaal op zijn kamer moest verblijven. Niet is gesteld of gebleken dat de instelling daartoe is overgegaan en in hoeverre een alternatief al dan niet beschikbaar was voor klager. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. Het hoofd van de instelling is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt hieromtrent te bepalen. De beroepscommissie stelt deze vast op € 20,=.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 20,=.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. E. Lucas en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 25 maart 2020.

                             

 

            secretaris                                voorzitter                    

 

Naar boven