Nummer: R-20/6048/GB
Betreft: [klaagster] datum: 21 februari 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, ingediend door mr. S. Klootwijk, namens […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 6 februari 2020 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klaagsters bezwaar tegen de oproep zich op 25 februari 2020 te melden in de locatie Ter Peel te Sevenum ongegrond verklaard.
2. De feiten
Op 21 januari 2020 is klaagster opgeroepen zich op 25 februari 2020 te melden in de locatie Ter Peel voor het ondergaan van 88 dagen gevangenisstraf. Op 27 januari 2020 is namens klaagster een bezwaarschrift ingediend tegen voornoemde beslissing, dat op 6 februari 2020 ongegrond is verklaard.
3. De standpunten
3.1. Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht.
De persoonlijke situatie van klaagster is nog steeds nijpend en kwetsbaar. De Minister stelt dat de partner van klaagster een vrijheidsstraf moet ondergaan tot 24 juli 2020. Dit is niet juist, aangezien de partner van klaagster op 4 februari 2020 in vrijheid is gesteld. De partner van klaagster wordt waarschijnlijk verward met zijn broer, die inderdaad op 24 juli 2020 vrijkomt. Er is dus geen sprake van verschuiving van het ‘probleem’. De Minister heeft te kennen gegeven dat klaagster een document van de huisarts inzake haar partner dient aan te leveren, wat eventueel kan leiden tot een uitstel van vier weken. Aangezien klaagster hiervoor langer de tijd nodig heeft, wordt beroep ingesteld om de termijn veilig te stellen. Daarnaast is de voorgestelde vier weken een veel te korte periode om alles op de rit te krijgen. Klaagster dient op korte termijn meerdere onderzoeken te ondergaan en doet daarom onder andere een beroep op uitstel wegens medische gronden. Klaagster moet een hartonderzoek en uitstrijkje ondergaan en heeft veel overige lichamelijke klachten waar onderzoek naar gedaan zal worden. Daarnaast is zij zeer kwetsbaar, vanwege haar verstandelijk functioneren en haar verleden. Zij is detentieongeschikt. Klaagster is bezig haar leven op de rit te krijgen en is veel zaken aan het regelen. Daarbij is klaagsters partner net in vrijheid gesteld, en is hij niet in staat voor zichzelf te zorgen. Gezien de huidige situatie is het van belang dat klaagster in de gelegenheid wordt gesteld haar leven op de rit te krijgen. Klaagster maakt primair bezwaar tegen de oproep. Subsidiair verzoekt zij om uitstel voor de duur van een half jaar tot een jaar. Ook verzoekt klaagster de kosten te vergoeden die zij in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3.2. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De in het beroepschrift aangevoerde gronden zijn niet anders dan de aangevoerde gronden in het bezwaarschrift, de persoonsverwisseling uitgezonderd. Op 10 februari 2020 is de raadsvrouw van klaagster verzocht om een stuk van de huisarts waaruit zou blijken dat de aanwezigheid van klaagster thuis noodzakelijk is. Dit stuk is niet ontvangen. Uit de stukken blijkt dat klaagster een kwetsbare vrouw is, maar niet is gebleken dat zij een eventuele detentie niet aan zou kunnen. De verwachting is ook niet dat alle problemen die er zijn, met een eventueel uitstel opgelost kunnen worden. Gezien het voorgaande is de bestreden beslissing op juiste gronden genomen.
4. De beoordeling
4.1. Klaagster maakt primair bezwaar tegen de oproep en verzoekt subsidiair om uitstel, (kort gezegd) omdat:
- zij medische onderzoeken dient te ondergaan en haar verstandelijk functioneren maakt dat zij detentieongeschikt is;
- zij bezig is haar leven op de rit te krijgen en daartoe een aantal zaken aan het regelen is en
- zij zorg dient te dragen voor haar partner vanwege medische redenen.
4.2. Ten aanzien van de medische onderzoeken stelt de beroepscommissie vast dat deze op eigen afspraak kunnen plaatsvinden of reeds hebben plaatsgevonden. Niet gebleken is dat eventuele (vervolg)zorg dan wel eventuele vervolgafspraken niet vanuit detentie geregeld kunnen worden. Uit het overgelegde verslag van het psychodiagnostisch onderzoek volgt dat klaagster een vrouw is die gezien haar verleden, haar huidige situatie en cognitieve niveau zeer kwetsbaar te noemen is. Ook ten aanzien van die omstandigheden is niet, althans onvoldoende gebleken dat klaagster vanuit detentie niet de benodigde zorg en begeleiding kan ontvangen.
4.3. Met betrekking tot de tweede grond blijkt inderdaad uit de stukken dat klaagster problemen heeft in de persoonlijke en financiële sfeer. Om hierin ondersteund te worden, heeft zij hulp en begeleiding van Stichting MEE, Stichting Prisma en Makker ingeschakeld. De beroepscommissie stelt op basis van het dossier vast dat voornoemde organisaties zijn aangeschreven nadat klaagster is opgeroepen voor het ondergaan van de opgelegde vrijheidsstraf. Bovendien is klaagster 28 september 2018 in eerste aanleg is veroordeeld en wist zij dat zij op enig moment de vrijheidsstraf zou moeten ondergaan.
4.4. Ten slotte stelt klaagster dat zij thuis dient te blijven om te zorgen voor haar partner die op 4 februari 2020 in vrijheid is gesteld. Uit het dossier en met name de overgelegde medische stukken volgt dat de partner van klaagster kampt met de nodige psychische - en medische problematiek. De beroepscommissie is echter van oordeel dat niet, althans onvoldoende is onderbouwd dat de partner van klaagster afhankelijk is van zorg en dat deze zorg enkel door klaagster, en niet door bijvoorbeeld de inschakeling van een professionele zorgverlener, kan worden geleverd.
4.5. Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat een detentie zeer ingrijpend is voor klaagster, zijn de door klaagster aangevoerde omstandigheden onvoldoende zwaarwegend om af te wijken van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf. De bestreden beslissing kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4.6. Voor zover namens klaagster is verzocht om een proceskostenveroordeling, geldt dat de Pbw een dergelijke voorziening niet kent.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 21 februari 2020.
secretaris voorzitter