Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3545/GA, 6 mei 2020, beroep
Uitspraakdatum:06-05-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/3545/GA

 

betreft: [klager]            datum: 6 mei 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.R. Weening, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 18 april 2019 van de beklagcommissie bij de locatie Hoogvliet, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. E.R. Weening om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting waarvan twee dagen opsluiting in een strafcel en drie dagen in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, in verband met een handgemeen met een medegedetineerde (Ho-2019-00054).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft aangegeven dat hij op geen enkele wijze een rol heeft gespeeld bij het vermeende handgemeen. Hij heeft zich op geen enkele manier verwijtbaar gedragen. De directeur erkent dat niemand van het personeel klager een verwijtbare handeling heeft zien verrichten. Klager ontkent dat hij de telefoonknop heeft ingedrukt wat volgens de medegedetineerde tot het handgemeen heeft geleid. De beslissing van de directeur is dan ook onjuist althans onvoldoende gemotiveerd.

De beklagcommissie heeft ten onrechte aangenomen dat onder een handgemeen een gevecht wordt verstaan. Voorts heeft de beklagcommissie ten onrechte klagers eerdere gedrag meegewogen. Dit gestelde eerdere gedrag is op geen enkele wijze uit het dossier gebleken en is derhalve een oncontroleerbaar verwijt.

De directeur persisteert bij het tijdens de beklagprocedure gevoerde verweer.

 

3.         De beoordeling

De beroepscommissie stelt vast dat er een handgemeen tussen klager en een medegedetineerde heeft plaatsgevonden. De beroepscommissie ziet geen reden om te twijfelen aan de mededeling van de directeur omtrent de waarschuwingen die klager eerder die dag heeft gekregen wegens zijn gedrag bij de telefoon en de dreigende escalatie met medegedetineerden.

De beroepscommissie acht, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting bij de beklagcommissie, voldoende aannemelijk geworden dat het klager kan worden aangerekend dat hij betrokken is geraakt bij het voorval en daarmee verwijtbaar heeft gehandeld. De directeur heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen tot oplegging van de disciplinaire straf.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 6 mei 2020.

 

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven