Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/3508/SGA, 1 mei 2020, schorsing
Uitspraakdatum:01-05-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          S-20/3508/SGA                                 

Betreft verzoeker        Datum 1 mei 2020

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van verzoeker (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

Verzoekers raadsvrouw, mr. N.W.A. Dekens, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van de Penitentiaire Inrichting Alphen te Alphen aan den Rijn (hierna: de directeur), tot plaatsing van verzoeker in een meerpersoonscel (MPC) dan wel van de beslissing tot plaatsing van verzoeker in een isoleercel.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reacties van de directeur op het schorsingsverzoek, van het klaagschrift (met bijlagen) en van de nadere reactie van verzoekers raadsvrouw.

 

2. Beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen.

 

Ontvankelijkheid

Namens de directeur is aangevoerd dat (nog) geen sprake is van een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet. Om die reden zou verzoeker op dit moment niet kunnen worden ontvangen in zijn verzoek.

De voorzitter overweegt dat de directeur op grond van artikel 16, tweede lid, van de Pbw, een gedetineerde een verblijfruimte toewijst, ongeacht of dit de plaatsing in een éénpersoonscel (EPC) of een MPC betreft. De voorzitter is van oordeel dat dus sprake is van een beslissing van de directeur op grond van artikel 60 van de Pbw, waarvan schorsing kan worden gevraagd. Verzoeker kan dus worden ontvangen in zijn verzoek.

 

Het verzoek

Verzoeker weigert de plaatsing in een MPC, omdat hij angst heeft om besmet te raken met het coronavirus. Hij behoort tot een risicogroep, omdat hij astma heeft en zeer kortademig is. Hij heeft dit onderbouwd met medische stukken. Hij verzoekt om schorsing van de beslissing van de directeur om hem in een MPC te plaatsen, zodat hij in een EPC geplaatst zal worden. Daarnaast verzoekt verzoeker om schorsing van de plaatsing in een isoleercel, waar hij geplaatst zou zijn omdat hij weigert mee te werken aan de plaatsing in een MPC. 

Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat verzoeker niet in een isoleercel verblijft. De directeur heeft in eerste instantie - en ook in de laatste reactie - aangegeven dat verzoeker in een reguliere EPC verblijft. Uit andere inlichtingen volgt dat verzoeker op dit moment alleen in een MPC verblijft. Verzoekers - op dat moment - toekomstige celgenoot, die op 27 april 2020 bij verzoeker in de MPC geplaatst zou worden, heeft uit eigen beweging deze plaatsing geweigerd en is daarvoor gesanctioneerd. Deze beoogde celgenoot verblijft dus op dit moment in de strafcel. Daarnaast voert de directeur aan dat er voor zowel verzoeker als zijn beoogde celgenoot geen beperkingen zijn geconstateerd door de medische dienst voor de plaatsing in een MPC.

De voorzitter overweegt dat uit de inlichtingen van de directeur duidelijk is geworden dat verzoeker niet verblijft in een isoleercel, zodat verzoeker geen belang meer heeft bij een toewijzing van dit deel van het verzoek. In zoverre zal het verzoek worden afgewezen.

Het is de voorzitter uit de stukken niet geheel duidelijk geworden of verzoeker in een EPC of in een MPC verblijft. De voorzitter gaat er, gelet op alle stukken, vanuit dat verzoeker op dit moment in een MPC verblijft. Het plaatsen van een gedetineerde in een MPC betekent feitelijk dat de door de RIVM aanbevolen afstand van 1,5 meter afstand niet in acht kan worden genomen. Dit vergroot het risico op besmetting met het coronavirus voor verzoeker en zijn toekomstige celgenoot. Verzoeker stelt dat hij tot de risicogroep behoort en heeft dit met stukken onderbouwd. Volgens de directeur zijn door de medische dienst geen beperkingen geconstateerd voor verzoekers plaatsing in een MPC en zijn beoogde celgenoot, maar het is voor de voorzitter niet duidelijk of daarbij de meest recente risico´s in verband met het coronavirus zijn betrokken. Uit de inlichtingen van de directeur blijkt niet dat de plaatsing van verzoeker in een EPC - waar hij tot 27 april 2020 ook geplaatst was - niet mogelijk zou zijn. Dat verzoeker op dit moment tijdelijk alleen verblijft in een MPC doet daaraan niet af. Immers, zodra de opgelegde sanctie van zijn toekomstige celgenoot is beëindigd, zal verzoeker alsnog samen geplaatst worden met deze of een andere celgenoot. Nu niet is gebleken dat bij de plaatsing van verzoeker in een MPC de extra gezondheidsrisico’s zeer beperkt zijn, dan wel dat er omstandigheden zijn die de extra gezondheidsrisico’s aanvaardbaar maken, is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter de beslissing om verzoeker in een MPC te plaatsen zodanig onredelijk en onbillijk dat de tenuitvoerlegging van die beslissing voor schorsing in aanmerking komt.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af betreffende de plaatsing in een isoleercel en wijst het verzoek toe met betrekking tot verzoekers plaatsing in een MPC en schorst de tenuitvoerlegging van die bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

Deze uitspraak is op 1 mei 2020 gegeven door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven