Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5676/GB, 7 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:07-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer: R-20/5676/GB

Betreft: [klager] datum: 7 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een (vermeende) beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister) van 30 december 2019 en van de overige stukken.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing De Minister heeft klager verwezen naar zijn beslissing op bezwaar van 16 december 2019, waarin hij klagers bezwaar tegen de oproep zich op 7 januari 2020 te melden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught ongegrond heeft verklaard.

2. De feiten

Op 24 oktober 2019 is klager opgeroepen zich op 7 januari 2020 te melden in de p.i. Vught voor het ondergaan van 473 dagen gevangenisstraf. Op 30 oktober 2019 heeft klager hiertegen een bezwaarschrift ingediend, dat op 16 december 2019 ongegrond is verklaard. Naar aanleiding van een aantal e-mails van klager, is hij op 30 december 2019 (nogmaals) verwezen naar de beslissing op bezwaar van 16 december 2019. Naar aanleiding van die verwijzing heeft klager beroep ingesteld bij de beroepscommissie.

3. De ontvankelijkheid

Klager heeft geen beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar, maar tegen een e-mail van veertien dagen later, waarin hij wordt verwezen naar de beslissing op bezwaar. Deze e-mail was een reactie op klagers klachten over de verwerking van zijn persoonsgegevens. Tegen een dergelijke e-mail staat op grond van de Pbw geen beroep open bij de beroepscommissie. Zij is immers niet aangewezen als instantie waar kan worden geklaagd over de correcte verwerking van persoonsgegevens door of namens de Minister. De beroepscommissie zal zich daarom onbevoegd verklaren het beroep in behandeling te nemen.

Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat klager niet-ontvankelijk in zijn beroep zou zijn indien hij beroep had willen instellen tegen de beslissing op bezwaar, omdat het beroep niet is ingediend binnen de wettelijke termijn van zeven dagen na ontvangst daarvan. Anders dan klager in aanvulling op het beroep stelt, had de Minister klagers e-mail van 16 december 2019 niet als R-20/5676/GB beroep hoeven aanmerken en als zodanig moeten doorsturen naar de Raad. In die e-mail heeft klager het immers alleen over het actualiseren van zijn persoonsgegevens, waartegen – zoals hierboven is overwogen – nu juist geen beroep openstaat.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart zich onbevoegd het beroep in behandeling te nemen.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, drs. M.R. van Veen en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 7 januari 2020.

 

secretaris voorzitter

 

Naar boven