Nummer: R-20/5906/GB
Betreft: [klager] datum: 31 maart 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.J. van der Woude, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 23 januari 2020 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar het huis van bewaring (h.v.b.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein opnieuw afgewezen, nadat de beroepscommissie een beroep gericht tegen de eerdere afwijzende beslissing gegrond had verklaard.
2. De feiten
Klager is sinds 12 juli 2019 gedetineerd. Hij verbleef als preventief gehechte in het h.v.b. van de p.i. Almelo. De Minister heeft op 26 februari 2020 alsnog beslist klager over te plaatsen naar het h.v.b. van de p.i. Nieuwegein.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers vriendin is inmiddels bevallen van een dochtertje. Het is voor haar zeer bezwaarlijk om klager met hun pasgeboren baby te bezoeken in de p.i. Almelo. Hoewel zij dit wel doet, wordt deze fysieke inspanning haar door haar verloskundige ten strengste afgeraden. Daarnaast is het voor klagers ouders niet mogelijk om klager in de p.i. Almelo te bezoeken. Zij kunnen op grond van medische redenen niet langer dan een half uur reizen. Klager heeft de bezoekproblemen van zijn vriendin en ouders toegelicht door middel van een zwangerschapsverklaring van de verloskundige en een verklaring van de huisarts. De Minister heeft ten onrechte geen gevolg gegeven aan de beslissing van de beroepscommissie van 15 januari 2020 (R-19/5487/GB) en het verzoek tot overplaatsing nogmaals afgewezen. De Minister heeft met genoemde aspecten onvoldoende rekening gehouden. Bovendien heeft de Minister niet kenbaar rekening gehouden met het feit dat van de groep medeverdachten al twee anderen buiten het arrondissement Oost-Nederland zijn gedetineerd en dat de reisafstand tussen de p.i. Nieuwegein en de rechtbank Zwolle slechts marginaal langer is dan die tussen de p.i. Almelo en voornoemde rechtbank.
3.2. De Minister heeft daarop als volgt gereageerd. Naar aanleiding van klagers beroepschrift zal er een nieuwe selectiebeslissing worden genomen. De selectiebeslissing zal inhouden dat klager alsnog naar het h.v.b. van de p.i. Nieuwegein zal worden overgeplaatst. Nu de wens van klager zal worden ingewilligd, komt zijn belang bij het beroep te vervallen.
4. De beoordeling
4.1. De Minister heeft op 26 februari 2020 beslist klager alsnog over te plaatsen naar het h.v.b. van de p.i. Nieuwegein. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn beroep. In beroep is echter verzocht om klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.
4.2. In RSJ 15 januari 2020,R-19/5487/GB, heeft de beroepscommissie overwogen dat klagers vriendin hoogzwanger is, zij ieder moment kan bevallen en het voor haar bezwaarlijk is om met een pasgeboren baby naar de p.i. Almelo af te reizen. Daarbij heeft de beroepscommissie ook in aanmerking genomen dat zowel de directeur van de p.i. Almelo als het Openbaar Ministerie (OM) positief hebben geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek tot overplaatsing. Gelet op klagers belang om bezoek te ontvangen van zijn vriendin en kind heeft de beroepscommissie geoordeeld dat de bestreden beslissing dient te worden vernietigd. De beroepscommissie heeft de Minister in haar uitspraak vervolgens opgedragen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan een nieuwe beslissing te nemen.
De Minister heeft klagers verzoek vervolgens opnieuw afgewezen, omdat uit de zwangerschapsverklaring van de verloskundige niet is gebleken dat het voor klagers vriendin onmogelijk was om te reizen. Daarnaast was uit beschikbare informatie naar voren gekomen dat klagers toen hoogzwangere vriendin op 8 januari 2020 alleen en op 22 januari 2020 samen met hun pasgeboren baby bij hem op bezoek is geweest. Hieruit heeft de Minister vastgesteld dat het voor klagers vriendin niet bezwaarlijk was om met een baby af te reizen naar het h.v.b. van de p.i. Almelo. Bovendien was de Minister niet gebleken dat er nog klachten aanwezig waren, waardoor klagers vriendin niet samen met hun kind zou kunnen reizen.
4.3. Met betrekking tot de afwijzing van klagers verzoek tot overplaatsing naar het h.v.b. van de p.i. Nieuwegein overweegt de beroepscommissie als volgt. De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing beoordeeld aan de hand van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden. Volgens de Minister bevatte het dossier ten tijde van de beoordeling voldoende aanknopingspunten om klagers overplaatsingsverzoek opnieuw af te wijzen. De enkele omstandigheid dat de vriendin van klager in januari 2020 eenmaal zwanger alleen en eenmaal met hun pasgeboren baby bij klager op bezoek is geweest, maakt echter niet dat deze bezoeken niet bezwaarlijk voor haar zijn en laat voorts onverlet de positieve adviezen van de directeur van de p.i. Almelo en het OM. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de Minister met deze beslissing niet de uitspraak van de beroepscommissie in acht heeft genomen. Doorslaggevende argumenten waarom de Minister geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de beroepscommissie ontbreken. De beroepscommissie komt – met inachtneming van de in beroep ingebrachte stukken – tot het oordeel dat het beroep thans wederom gegrond moet worden verklaard. Nu blijkt dat de Minister al een nieuwe beslissing heeft genomen als gevolg waarvan klager zal worden overgeplaatst naar het h.v.b. van de p.i. Nieuwegein, wordt geen opdracht gegeven aan de Minister om een nieuwe beslissing te nemen.
De beroepscommissie ziet aanleiding aan klager een tegemoetkoming toe te kennen van € 25,=.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 25,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M. Iedema, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. van Noordt, secretaris, op 31 maart 2020.
secretaris voorzitter