Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6343/GV, 28 april 2020, beroep
Uitspraakdatum:28-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/6343/GV

        

Betreft [Klager]           Datum 28 april 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 5 maart 2020 klagers verzoek tot algemeen verlof afgewezen.

Klagers raadsman, mr. C.J.B. Rijser, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De bestreden beslissing is voornamelijk gebaseerd op hetgeen in het reclasseringsrapport is opgenomen. De reclassering stelt voortdurend dat sprake is van een hoge kans op recidive. De recidivekans is puur gebaseerd op het feit dat klager in 2015 is veroordeeld voor doodslag. Klager heeft zijn toenmalige vriendin gedood. Verweerder schrijft hierover cynisch het volgende: “u schoot in 2013 naar uw zeggen per ongeluk, een vrouw dood.” Het doodschieten van klagers vrouw was een ongeluk en heeft grote indruk gemaakt op klager. Als dit geen ongeluk was geweest, dan was klager veroordeeld voor moord in plaats van doodslag. Hoewel uit klagers justitiële documentatie blijkt dat klager meermalen is veroordeeld, is hij niet vaker veroordeeld voor zeer ernstige geweldsdelicten. Verder baseert de reclassering het recidivegevaar met name op een melding van het Team Criminele Inlichtingen (TCI). Klager zou volgens het TCI in de zomer van 2019 betrokken zijn bij een voorgenomen liquidatie. De raadsman kent dit dossier en de informatie van het TCI zou niet meer zijn dan een “broodjeaapverhaal”. Op geen enkele wijze is dit verhaal verder onderbouwd. Klager en zijn toenmalige medeverdachte ontkennen dit verhaal dan ook met grote stelligheid. Het verzoek is dan ook het beroep gegrond te verklaren en de Minister de opdracht te geven klager alsnog algemeen verlof te verlenen.

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst integraal naar de beslissing van 5 maart 2020. In aanvulling hierop schrijft verweerder het volgende. De raadsman heeft in zijn beroepschrift geschreven dat verweerder cynisch is geweest over het doodschieten van de vrouw van klager. Dat is onjuist. Deze zin is slechts overgenomen en dit is niet cynisch bedoeld. Verder worden in het beroepschrift de adviezen van de reclassering betwist op juistheid. Deze adviezen moeten als juist beschouwd worden, hetgeen maakt dat de beslissing van 5 maart 2020 niet als onredelijk aangemerkt kan worden.

 

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Klager is sinds 27 juni 2019 gedetineerd. Op 3 september 2019 is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, vanwege het in bezit hebben van verschillende soorten drugs, waarbij klager ook een geldbedrag van €1250,- bij zich had. Zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) is herroepen. Er staat nog een gevangenisstraf van 30 dagen en een van 42 dagen open. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 1 september 2020.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat de kans op recidive, het onttrekken aan de voorwaarden en letselschade bij derden in grote mate aanwezig wordt geacht.

Op basis van het dossier stelt de beroepscommissie het volgende vast. Klager is op 20 juni 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, omdat hij in 2013 zijn vrouw heeft doodgeschoten. In juni 2017 nam klager deel aan een penitentiair programma. Vervolgens kwam hij onder voorwaarden vrij (VI). De VI is herroepen, waarna de reclassering de opdracht kreeg klager opnieuw te onderzoeken. Uit dit onderzoek is gebleken dat de reclassering op dit moment weinig mogelijkheden ziet ten aanzien van klagers begeleiding. De reclassering heeft negatief geadviseerd met betrekking tot een doorstart van de VI. Daarbij is acht geslagen op herhaaldelijke recidive binnen de proeftijd en het plegen van een zeer ernstig geweldsdelict. De reclassering ziet een patroon in het plegen van vermogensdelicten en acht dit zeer zorgelijk. Het is onduidelijk hoe dit komt. Voorts blijkt uit informatie van het TCI dat klager in verband wordt gebracht met liquidaties, waaronder het accepteren van een opdracht om iemand te liquideren. De reclassering ziet geen mogelijkheden om door middel van reclasseringsbegeleiding de kans op recidive te verminderen. Uit het reclasseringsrapport volgt dat de kansen op recidive, letselschade en het zich onttrekken aan voorwaarden worden ingeschat als hoog. Ten slotte heeft klager in de Penitentiaire Inrichting positief gescoord op softdrugs, heeft hij eenmaal drugs in bezit gehad en heeft hij eenmalig fraude gepleegd bij een afname van een urinecontrole.

Anders dan de raadsman in zijn beroepschrift stelt, heeft de beroepscommissie geen redenen om aan hetgeen in het dossier, in het bijzonder het reclasseringsrapport staat, te twijfelen. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, onder b en c, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 28 april 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven