Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6372/TA, 24 april 2020, beroep
Uitspraakdatum:24-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

nummer:         R-20/6372/TA

 

betreft: [klager]            datum: 24 april 2020

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.P. van Rhijn, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 10 maart 2020 genomen beslissing van het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het Coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen. Binnen de gegeven termijn is geen reactie ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van het hoofd van de instelling van 10 maart 2020, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

 

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de beslissing hem dwangmedicatie toe te dienen. Klager gebruikt sinds 8 januari 2020 in het geheel geen medicatie meer en voelt zich een stuk beter dan de maanden daarvoor. Klager sliep toen buitengewoon slecht, was voortdurend misselijk en duizelig waardoor hij slecht functioneerde. De door psychiater Van E. in zijn verklaring van 27 februari 2020 gegeven opsomming van klagers medicatie is niet juist. Verder staat hierin dat klager zich zeer agressief heeft gedragen. Een hele tijd terug is er een incident geweest, daarna niet meer. De gedachte (opnieuw) zware medicatie toegediend te krijgen, zorgt voor een onrustig gevoel bij klager.

Het hoofd van de instelling heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is gediagnosticeerd met schizofrenie en een stoornis in cannabisgebruik. Bij klager is sprake van een grote diversiteit aan wanen en akoestische hallucinaties. Klager ontkent zijn ziektebeeld volledig. Klager wil niet vrijwillig behandeld worden en is in het verleden een aantal keer gedwongen opgenomen geweest na agressief gedrag. Klager is in 2013 veroordeeld tot tbs met dwangverpleging wegens poging tot doodslag. Klager verblijft sinds 26 augustus 2014 in de instelling. Door gebrek aan ziekte-inzicht en frequent softdrugsgebruik is de inzet van klager voor de behandelonderdelen en het dagprogramma uiterst wisselend geweest. Omdat antipsychotische medicatie noodzakelijk werd geacht is op enig moment ingezet op dwangmedicatie. Vanaf maart 2016 heeft klager de medicatie vrijwillig ingenomen. In januari 2017 is op verzoek van klager overgestapt op een ander antipsychoticum. Na verhoging van de medicatie werd een verbetering van het toestandsbeeld gezien. In mei 2018 kwam aan het licht dat klager enige tijd had gesjoemeld met zijn medicatie. In maart 2019 is een machtiging aangevraagd en verkregen met als voorwaarde medicatie-inname. Al snel voldeed klager niet aan de voorwaarden voor het verlof. Klager verzette zich tegen de verhoging van de dosering van de medicatie, sjoemelde met medicatie en bracht regelmatig wijzigingen van de medicatie in gesprek met de psychiater. Ook was er regelmatig sprake van drugsgebruik en bleef klager het oneens met de gestelde diagnose. Door deze dynamiek is klager slechts driemaal met begeleid verlof geweest. Klager heeft een slecht dagritme, dat volgens het behandelteam komt door de onderbehandelde psychose.

Vanwege deze impasse heeft op 15 oktober 2019 een interne zorgconferentie plaatsgevonden. Er zijn een aantal interventies voorgesteld die er toe zouden kunnen leiden dat klager weer gaat voldoen aan de voorwaarden van verlof, waaronder een vrijwillige instelling op clozapine. Gestart is met het behandelen van de trauma’s en het verbeteren van het zelfbeeld samen met de inzet van het netwerk van klager. De behandelinterventies hebben niet geleid tot het gewenste resultaat. De indruk is dat klager onvoldoende is ingesteld op antipsychotische medicatie. Tijdens de behandelplanbespreking van 8 januari 2020 is besloten klager terug te plaatsen naar de behandelunit en mogelijk wijzigingen door te voeren in de medicatie. Als klager dit wordt medegedeeld kondigt hij aan direct volledig te stoppen met zijn medicatie. Zijn verloven zijn daarop ingetrokken. In de daaropvolgende periode maakte klager een onrustige indruk, waarbij raakvlakken werden gezien met zijn delictsituatie. Vanwege het risico op ontregeling en agressief gedrag is klager op de crisisunit geplaatst. Op 20 januari 2020 is de casus van klager besproken in de commissie voorbehouden beslissingen. Omdat er geen voortgang is te realiseren zonder dat klager goed is ingesteld op antipsychotische medicatie, waardoor er maatschappelijke teloorgang dreigt, is besloten te starten met een a-dwangbehandeling. Het psychiatrisch deelplan is hierop aangepast en de behandelend psychiater heeft een verklaring opgesteld over de noodzaak van a-dwangbehandeling. Een onafhankelijke externe psychiater onderschrijft de noodzaak van a-dwangbehandeling.

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een instelling moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Het hoofd van de instelling heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. Het hoofd van de instelling heeft de verklaringen van de twee psychiaters overgelegd. Die verklaringen voldoen aan de vereisten als neergelegd in artikel 16c, tweede lid, Bvt. Voorts heeft het hoofd van de instelling het behandelingsplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van a-dwangbehandeling is vermeld.

Uit de verklaringen van de psychiaters, het behandelingsplan alsmede de mededeling van de bestreden beslissing blijkt het volgende. Klager is gediagnosticeerd met schizofrenie. Bij klager is sprake van een blijvende kwetsbaarheid voor psychotische symptomen, zoals wanen en hallucinaties. Ook is sprake van een stoornis in cannabisgebruik. In het behandelingsplan wordt beschreven dat een medicamenteuze behandeling met antipsychotica een belangrijk onderdeel van de behandeling van schizofrenie is. Klager is het echter niet eens met de diagnose en ook over de medicatie kan met hem geen overeenstemming worden bereikt. Na de behandelplanbespreking van 8 januari 2020 heeft klager medegedeeld te stoppen met alle medicatie.

In het behandelingsplan wordt verder beschreven dat ook niet-medicamenteuze behandelingen zijn opgestart. Klager zette zich hiervoor in en maakte vorderingen, maar haakte regelmatig weer af, waarna perioden volgden met inactiviteit en cannabisgebruik. Ook genoot klager enkele begeleide verloven, maar kon hij zich niet houden aan de verlofvoorwaarden. De verloven zijn inmiddels ingetrokken.

Volgens de behandelend psychiater is zonder antipsychotische medicatie een verantwoorde terugkeer in de maatschappij niet mogelijk, waardoor klager lang verpleegd zal moeten worden in een FPC en maatschappelijke teloorgang dreigt. Tevens zal klager zonder behandeling met een antipsychoticum psychotisch decompenseren. Vanuit zijn psychose zal klager in conflict raken met zijn directe omgeving. De onafhankelijke externe psychiater onderschrijft de noodzaak van dwangmedicatie.

De beroepscommissie begrijpt uit het beroepschrift van klager dat hij niet wil meewerken aan de medicamenteuze behandeling vanwege de bijwerkingen die hij hierbij ondervindt en omdat hij zonder medicatie zich goed voelt. Uit de stukken blijkt dat met bloedspiegelbepalingen en ander lichamelijke controles de medicatietrouw en -dosering alsmede de bijwerkingen zullen worden gemonitord. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de door klager aangevoerde argumenten onvoldoende aanleiding vormen af te zien van een medicamenteuze dwangbehandeling.

Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit zijn psychische stoornis gevaar als bedoeld in artikel 1 onder t van de Bvt veroorzaakt, waaronder gevaar van maatschappelijke teloorgang en dat, zonder een geneeskundige behandeling, dit gevaar niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van het hoofd van de instelling om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 24 april 2020.

 

 

 

 

            secretaris        voorzitter

 

Naar boven