Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3389/GA, 31 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:31-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:         R-19/3389/GA

betreft: [klager]            datum: 31 maart 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de locatie De Schie te Rotterdam, gericht tegen een uitspraak van 29 maart 2019 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie, gegeven op een klacht van [..], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft klager in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft (voor zover in beroep aan de orde) een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel wegens het bezit van 57,3 gram hasj, hetgeen wordt aangemerkt als een handelshoeveelheid (S-2018-000876).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager heeft een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel opgelegd gekregen voor het bezit van 57,3 gram softdrugs. De Sanctiekaart 2016 landelijk stelt dat een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel kan worden opgelegd indien bij een gedetineerde meer dan vijf gram softdrugs wordt aangetroffen. Nu de sanctiekaart is gevolgd, was - anders dan de beklagcommissie stelt - een nadere motivering niet nodig.

Klager heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

 

3.         De beoordeling

De beroepscommissie stelt vast dat het beroep van de directeur is gericht tegen het oordeel van de beklagcommissie (onder 3.4.1) dat uit de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf niet blijkt dat een toetsbare en kenbare belangenafweging heeft plaatsgevonden waaruit volgt waarom tot afwijking van het sanctiebeleid is besloten.

Uit het schriftelijk verslag dat aan de disciplinaire straf ten grondslag ligt, volgt dat in klagers cel 57,3 gram hasj is aangetroffen. Volgens de op dat moment geldende sanctiekaart werd meer dan vijf gram hasj aangemerkt als een handelshoeveelheid, waarvoor een disciplinaire straf van maximaal 14 dagen opsluiting in een strafcel kon worden opgelegd.

Ingevolge vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (zie bijvoorbeeld RSJ 13 februari 2018, 17/1723/GA) kan een directeur in beginsel ten nadele van een gedetineerde afwijken van de sanctiekaart, maar dient een beslissing hiertoe te worden gemotiveerd en dienen de overwegingen daartoe voor de betreffende gedetineerde kenbaar te zijn. Dit doet zich in onderhavig geval niet voor, omdat de opgelegde disciplinaire straf binnen de kaders van de toentertijd geldende sanctiekaart viel. De beslissing tot het opleggen van de onderhavige straf is dan ook afdoende gemotiveerd. Het beroep van de directeur zal daarom gegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, mr. D. van der Sluis en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 31 maart 2020.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven