Nummer: 04/152/SGA
Betreft: [klager] datum: 3 februari 2004
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 29 januari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, tevensklaagschrift van
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Maashegge te Overloon.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie d.d. 23 januari 2004, inhoudende - zo verstaat de voorzitter -de oplegging van de disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel voor de duur van vier dagen, met uitzondering van voor de arbeid bestemde uren, ingaande op 23 januari 2004 te 11.45 uur eneindigende op 27 januari 2004 te 11.45 uur (onderdeel a.), alsmede de intrekking van het eerstvolgende weekendverlof (onderdeel b.), een en ander wegens een positieve urinecontrole.
De voorzitter heeft kennis genomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur d.d. 30 januari 2004.
1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Verzoeker heeft het verzoek schriftelijk toegelicht in die zin dat hij zich afvraagt of het mogelijk is om voor een feit twee straffen, te weten kamerarrest en intrekking van het eerstvolgende weekendverlof, opgelegd te krijgen.
Uit de inlichtingen van de directeur komt onder meer het volgende naar voren. Op 23 januari 2004 is verzoeker in verband met een positieve urinecontrole verslag aangezegd. Omdat verzoeker voor de tweede maal bij een urinecontrolepositief is bevonden, heeft hij een sanctie opgelegd gekregen van vier dagen kamerarrest èn het intrekken van zijn eerstvolgende weekendverlof. Deze sanctie is bij de gedetineerden algemeen bekend. Verzoeker is aan geen anderebeperkingen onderworpen en doet aan het reguliere programma mee.
2. De beoordeling
Met betrekking tot onderdeel a overweegt de voorzitter als volgt.
Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat deze disciplinaire straf afliep op 27 januari 2004 te 11.45 uur.
Nu de beslissing tot oplegging van de bestreden disciplinaire straf niet meer ten uitvoer wordt gelegd, zal het verzoek niet meer tot het door verzoeker beoogde resultaat kunnen leiden. Verzoeker heeft daarom geen belang meer bijeen toewijzing van dit onderdeel van het verzoek zodat het verzoek daarom in zoverre moet worden afgewezen.
Met betrekking tot onderdeel b van het verzoek overweegt de voorzitter dat voorop moet worden gesteld dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaatvoor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift danwel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Het verzoekzal daarom ook met betrekking tot dit onderdeel worden afgewezen.
De voorzitter overweegt verder nog dat de beslissing van de directeur tot het opleggen van zowel een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel als een disciplinaire straf vanintrekking van het eerstvolgende verlof wegens dezelfde positieve uitslag van een urinecontrole ingevolge artikel 51, derde lid van de Pbw toelaatbaar is en bij afweging van alle belangen en omstandigheden van het geval voorshandsniet onredelijk of onbillijk kan worden geacht.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek zowel met betrekking tot onderdeel a als b af.
Aldus gedaan door mr. Y.A.J.M. van Kuijck, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 3 februari 2004.
secretaris voorzitter