Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3830/GA, 15 april 2020, beroep
Uitspraakdatum:15-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-19/3830/GA             

Betreft [klager]            Datum 15 april 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Het beklag betreft de plaatsing op een meerpersoonscel (hierna: mpc) (R-2019-000057).

De beklagcommissie bij de locatie Roermond heeft op 20 mei 2019 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. R. van ’t Land, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Mr. S. van Minderhout, kantoorgenoot van mr. R. van ’t Land, heeft de gronden van het beroepschrift aangevuld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn advocaat en de directeur van de locatie Roermond (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is geestelijk niet in staat om met een andere gedetineerde op een verblijfsruimte te verblijven. Toen klager in een mpc werd geplaatst, was onduidelijk of en op welke wijze was onderzocht of hij geschikt was voor een dergelijke plaatsing. Er werd voor klager geen afspraak met de psycholoog gemaakt. Of de klachten van klager bekend waren bij de psycholoog en zijn betrokken bij zijn advies, volgt niet uit de e-mail van de psycholoog. De directeur is niet voldoende zorgvuldig geweest in de beoordeling van de vraag of er al dan niet een contra-indicatie aanwezig is. Er is geen sprake van een deugdelijke en gemotiveerde belangenafweging.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft zijn standpunt in beroep niet toegelicht.

 

3. De beoordeling

De klacht is gericht tegen de beslissing van de directeur om klager met ingang van 15 maart 2019 te plaatsen in een mpc. Op grond van artikel 11a, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kan de directeur een gedetineerde een voor de gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimte (meerpersoonscel) toewijzen, tenzij de gedetineerde daarvoor ongeschikt wordt geacht.

Ongeschiktheid kan samenhangen met onder meer diens psychische gesteldheid, gedragsproblematiek en de achtergrond van het door hem gepleegde delict.

Aan de orde is de vraag of de directeur voldoende zorgvuldig is geweest in zijn beoordeling met betrekking tot het al dan niet aanwezig zijn van één of meer contra-indicaties bij klager ten aanzien van een plaatsing in een mpc.

Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting bij de beklagcommissie blijkt dat op het moment van het nemen van de beslissing tot plaatsing van klager in een mpc door de psycholoog en het afdelingshoofd onderzocht is of klager geschikt was voor plaatsing in een mpc. De psycholoog heeft daarbij overleg gepleegd met de medische dienst. Naar aanleiding van dat onderzoek, is vastgesteld is dat er geen contra-indicaties waren voor plaatsing van klager in een mpc. In het verslag van de inrichtingspsycholoog is inzichtelijk gemaakt hoe de procedure is verlopen. Daaruit blijkt dat er standaard een papieren beoordeling plaatsvindt en dat daarbij wordt betrokken het dossier van de gedetineerde en de informatie van het afdelingshoofd, dat bijna dagelijks te maken heeft met de gedetineerde en dus over veel informatie beschikt. Ook nadat klager heeft gesproken met de arts en de psycholoog over zijn privéproblemen, is niet gebleken van een contra-indicatie.

De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur in redelijkheid op het oordeel van de psycholoog en het afdelingshoofd heeft mogen afgaan. De beroepscommissie overweegt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de gevolgde procedure onzorgvuldig is geweest en dat daarmee de bestreden beslissing onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

 

Deze uitspraak is op 15 april 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven