Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5090/GA, 21 april 2020, beroep
Uitspraakdatum:21-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-19/5090/GA             

Betreft [klager]            Datum 21 april 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.         een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel met cameratoezicht, voor de duur van twee dagen, vanwege het niet meewerken aan de intake, ingegaan op 31 juli 2019 (AE 2019/769);
b.         de uitreiking van verkeerde medicatie door een penitentiair inrichtingswerker (piw-er) op 3 augustus 2019 (AE 2019/770);
c.         een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, voor de duur van zeven dagen, vanwege het weigeren mee te werken aan het afgeven van biometrie, ingegaan op 5 augustus 2019 (AE 2019/781);
d.         een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, voor de duur van vier dagen met cameratoezicht, vanwege het weigeren van de medische intake en het afgeven van biometrie, ingegaan op 1 augustus 2020 (AE 2019/859); en
e.         het niet verstrekken van koosjere dan wel halal voeding (AE 2019/860).

De alleensprekende beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn heeft op 7 oktober 2019 de klachten a., d. en e. ongegrond verklaard, de klacht b. gegrond verklaard en de klacht c. formeel gegrond verklaard en aan klager hiervoor een tegemoetkoming van € 5,= toegekend. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. Daarbij heeft hij de RSJ verzocht om zijn dossier aan hem te verstrekken, na ontvangst waarvan hij zijn gronden zal formuleren, en om een reactie te geven op al zijn correspondentie gericht aan de PI Alphen en de beklagrechter. Deze verzoeken heeft hij op 24 oktober 2019 herhaald, waarbij hij de RSJ tevens heeft verzocht de zaak terug te wijzen naar de beklagrechter, omdat hem een mogelijkheid is ontnomen verweer te voeren. Voorts heeft klager deze verzoeken herhaald op 6 november 2019, 2, 3 en 4 februari 2020. Op 13 februari 2020 heeft mr. M.J.N. Vermeij zich gesteld en op 21 februari 2020 heeft hij de beroepsgronden aangevuld. Die aanvulling ziet op het beklag onder a. en d. Op 27 februari 2020 heeft klager de beroepsgronden aangevuld. Die aanvulling ziet op het beklag onder a. tot en met e. Klager heeft voorts verzocht om aanhouding en aangegeven te willen worden gehoord.

Het verzoek om aanhouding is afgewezen.

Klager heeft op 12 maart 2020 bericht zich hierin niet te kunnen vinden en heeft zijn verzoeken herhaald. Klager heeft dit opnieuw gedaan op 23 maart 2020. Op 30 maart 2020 is de aanvulling van de beroepsgronden van klager van 27 februari 2020 opnieuw ingediend.

De directeur van de PI Alphen (hierna: de directeur) heeft van de hem geboden gelegenheid zijn standpunt schriftelijk (nader) toe te lichten gebruik gemaakt.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Ten aanzien van het beklag onder a. en d.

Volgens klager was geen sprake van noodzaak tot het opleggen van de ordemaatregelen nu nergens uit blijkt dat door de weigering om vingerafdrukken af te geven, de orde of rust op de afdeling of de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming is verstoord. Daarnaast is niet gebleken dat klager bij binnenkomst niet beschikte over een identiteitsbewijs waarmee zijn identiteit kon worden vastgesteld. Volgens klager zijn de ordemaatregelen juist als pressiemiddel misbruikt om zijn medewerking te verkrijgen. Voorts stelt klager dat de beklagrechter ten onrechte is voorbij gegaan aan de omstandigheid dat er geen gronden zijn voor “onverwijlde tenuitvoerlegging” van de ordemaatregel, zonder tussenkomst van de directeur. Voor zover de beroepscommissie van oordeel zou zijn dat op de weigering van klager gereageerd had moeten worden met een ordemaatregel dan wijst klager erop dat door de beklagrechter niet goed is gemotiveerd waarom direct is gegrepen naar deze zware ordemaatregel. De directeur had ook kunnen volstaan met de oplegging van de ordemaatregel van uitsluiting van deelname aan activiteiten.

Volgens klager is geen sprake geweest van noodzaak voor het toepassen van cameratoezicht. Klager stelt dat in strijd is gehandeld met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Ook is niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Er wordt verzocht om een tegemoetkoming nu de gevolgen van de bestreden beslissingen niet meer ongedaan te maken zijn.

Ten aanzien van het beklag onder b.

Klager verzoekt om aanhouding nu zijn penitentiair dossier, zijn procesdossier en medisch dossier hem niet worden toegestuurd. Er heeft zich een incident voorgedaan na de uitgifte van het verkeerde medicijn en de informatie hierover zou tot een andere beslissing kunnen leiden. Klager verzoekt “de wederpartij” te veroordelen in de proceskosten en zelf in de zaak te voorzien. Voorts blijft hij bij zijn in beklag ingenomen standpunt dat medicijnen verstrekt moeten worden door medisch geschoold personeel.

Ten aanzien van het beklag onder c.

Volgens klager is de ordemaatregel ten onrechte opgelegd en te laat betekend. Er wordt verzocht om een tegemoetkoming.

Ten aanzien van het beklag onder e.

Volgens klager dient de directeur te bewijzen dat de aan hem verstrekte maaltijden halal waren. Nu dit ontbreekt is sprake van schending van de artikelen 1 tot en met 28 van (zo begrijpt de beroepscommissie) het EVRM.

Standpunt van de directeur

De directeur persisteert bij het in beklag ingenomen standpunt.

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie gaat voorbij aan de klacht van klager over de procedure bij de beklagrechter, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld. Reeds hierom wordt klagers verzoek om terugwijzing naar de beklagrechter afgewezen.

De beroepscommissie wijst het verzoek van klager om het beroep mondeling te mogen toelichten af, omdat de noodzaak daarvan niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

Voorts wijst zij het verzoek om aanhouding waarin klager persisteert (opnieuw) af. Ten aanzien van klagers verzoeken om verschillende dossiers aan hem te doen toekomen en een reactie te geven op al zijn correspondentie gericht aan de PI Alphen en de beklagrechter overweegt de beroepscommissie als volgt. Klager heeft het recht om inzage te verkrijgen in zijn penitentiair dossier, behoudens eventuele beperkingen daarop. Het is echter niet de RSJ die dit aan hem kan en mag verstrekken. De RSJ kan klager evenmin helpen aan zijn medisch dossier. Alle stukken van deze beroepszaak zijn door de RSJ aan klager en zijn raadsman verstrekt.

Ten aanzien van het beklag onder a. en d.

Ten aanzien van de “onverwijlde tenuitvoerlegging” van de ordemaatregel van 31 juli 2019 overweegt de beroepscommissie dat klager op 31 juli 2019 omstreeks 10:24 uur is ingesloten door het personeel. Een medewerker is hiertoe bevoegd op grond van artikel 24, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (bewaardersarrest). Deze plaatsing in afzondering door een medewerker mag ten hoogste vijftien uren duren. De ordemaatregel is door de directeur opgelegd en deze is ongeveer zes uur na de insluiting door de medewerkers, namelijk om 16:30 uur ingegaan. Het standpunt dat sprake is van “onverwijlde tenuitvoerlegging” van de ordemaatregel, namelijk zonder tussenkomst van de directeur, kan dan ook niet worden gevolgd. Dat de beslissing op 1 augustus 2019 op schrift is gesteld en is uitgereikt aan klager, maakt dit niet anders.

Nu klager op grond van artikel 28 van de Penitentiaire beginselenwet zijn medewerking dient te verlenen aan het vastleggen van zijn beeltenis, het nemen van een of meer vingerafdrukken of het afnemen van een handscan, en hij dit weigerde, is de beroepscommissie van oordeel dat het voldoende aannemelijk is geworden dat de oplegging van de ordemaatregelen noodzakelijk was in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Echter, ten aan zien van de toepassing van observatie door middel van cameratoezicht overweegt de beroepscommissie dat de directeur onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de toepassing hiervan noodzakelijk was ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van klager, zodat de beslissingen van de directeur als onredelijk of onbillijk moeten worden aangemerkt. De beroepscommissie zal daarom het beroep gegrond verklaren en een tegemoetkoming toekennen van € 12,50 (5 x € 2,50).

Ten aanzien van het beklag onder b.

Tegen een gegrond verklaard beklag staat voor gedetineerden geen beroep open. In een dergelijk geval kan een gedetineerde worden ontvangen in beroep, wanneer dat beroep is gericht tegen de hoogte van een toegekende tegemoetkoming of het niet toekennen van een tegemoetkoming. Klagers beroep is niet gericht tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming, zodat hij in zoverre niet kan worden ontvangen in zijn beroep.

Ten aanzien van het beklag onder c, voor zover in beroep aan de orde.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Zij kan zich verenigen met de toegekende tegemoetkoming. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beklag onder e.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder a. en d. voor zover betrekking hebbend op de toepassing van observatie door middel van cameratoezicht gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart deze klachten alsnog gegrond. Zij kent aan klager hiervoor een tegemoetkoming toe van € 12,50.

Zij verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep ten aanzien van het beklag onder b.

Zij verklaart het beroep ten aanzien van het overige beklag onder a. en d. alsmede ten aanzien van het beklag onder c. voor zover aan de orde in beroep en onder e. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

 

Deze uitspraak is op 21 april 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, U.P. Burke en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

             

secretaris        voorzitter

Naar boven