Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3205/GA, 16 april 2020, beroep
Uitspraakdatum:16-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/3205/GA

betreft: [klager]            datum: 16 april 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.C. Reisinger, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 18 maart 2019 van de beklagcommissie bij het Justitieel Complex Zaanstad, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. J.C. Reisinger om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op 18 en 19 februari 2020 zijn van de directeur, op verzoek van de beroepscommissie, nadere inlichtingen ontvangen, welke aan klager ter kennisneming zijn toegezonden.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in eigen cel, wegens het voor de tweede keer bij een urinecontrole een uitslag scoren van (een kreatininegehalte van) <2.0 mmol/l (ZS-JG-2018-982).

 

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft herhaaldelijk een te waterig monster oftewel een monster met een te lage kreatininewaarde ingeleverd, op grond waarvan de directeur tot de conclusie komt dat dit een indicatie voor (verboden) middelengebruik is. Klager stelt zich op het standpunt dat deze conclusie niet houdbaar is, zodat sprake is van een beslissing op ondeugdelijke (feitelijke) gronden.

In dit kader verwijst klager naar de website van “De sectie Kwaliteitsbewaking Klinische Geneesmiddelanalyse en Toxicologie”. Het te waterige urinemonster is volgens klager het gevolg van het vele theedrinken, zijnde een onschuldige, althans niet strafwaardige, feitelijke handeling. Het is aan klager niet te kennen gegeven dat dit handelen, thee drinken, sanctiewaardig was. Het uitgangspunt moet zijn: wat kon de directeur klager in redelijkheid verwijten op basis van de uitkomst in kwestie. Om zonder verder onderzoek af te kunnen gaan op testresultaten, zal de inrichting simpelweg een andere test moeten gebruiken; één die niet indicatief van aard is en zelfs niet indicatief is als de waarden te laag zijn.

De directeur heeft verzocht om wat in beklag is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen.

 

3.         De beoordeling

Het drinken van water, thee of andere vloeistoffen kan van invloed zijn op de kreatininewaarde van de urine. Klager is daarvoor op 24 november 2018 ook gewaarschuwd nadat de bij hem op 18 november 2018 afgenomen urinecontrole op drugsgebruik een kreatininewaarde had laten zien van minder dan 2.0 mmol/l. De uitslag van de op 25 november 2018 bij klager afgenomen urinecontrole liet opnieuw een kreatininewaarde zien van minder dan 2.0 mmol/l.

Als regel geldt dat bij een dergelijke kreatininewaarde uitgegaan mag worden van fraude omdat een zodanig lage waarde wijst op verdunde urine ter manipulatie van de urinecontrole. Van bijzondere omstandigheden die tot afwijking van die regel zouden moeten leiden, is niet gebleken zodat de directeur klager in redelijkheid op basis van die uitkomst kon sanctioneren wegens fraude. Daarvoor behoefde niet eerst een andere test te worden gehanteerd. Klagers stelling in beroep dat hem op basis van een slechts indicatieve test een sanctie is opgelegd wegens verboden middelengebruik is dus feitelijk onjuist.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. D. van der Sluis en mr. R.H. Koning, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 16 april 2020.

 

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven