Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5133/GB, 23 april 2020, beroep
Uitspraakdatum:23-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/5133/GB             

           

Betreft […]       Datum  23 april 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 31 oktober 2019 besloten de op 10 september 2019 genomen beslissing om klager uit de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) en in het huis van bewaring (HVB) van de PI Leeuwarden te plaatsen, te herroepen en klagers verblijf in de EBI te verlengen.

Klagers raadsman, mr. L.J.B.G. van Kleef, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Een lid van de beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en […], namens verweerder, gehoord op de zitting van 28 februari 2020 in de PI Vught. Als toehoorders waren aanwezig […], lid van de RSJ, en […], secretaris bij de RSJ.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Naar omstandigheden gaat het goed met klager. Klager is meerdere keren in beroep gegaan tegen de beslissingen om zijn verblijf in de EBI te verlengen. Twee keer is een beroep van klager gegrond verklaard en bij elke uitspraak krijgt klager hoop. De toestand van klagers moeder is fragiel. Zijn moeder woont in Nederland, maar zij vertrekt – wanneer het koud is – naar Zuid-Amerika. Zijn moeder heeft kanker gehad en heeft nog maar één long. Wanneer zijn moeder in Nederland is, probeert zij hem zo vaak mogelijk te bezoeken. Klager wenst haar te kunnen omhelzen. Klager hoopt dat hij dit nog kan doen, voordat hij haar zou verliezen. Klager heeft meerdere gesprekken gehad met een psycholoog en een geestelijk verzorger. Zij geven klager steun. Klager is dankbaar voor de behandeling door de bewaarders in de EBI. Zij behandelen klager goed.

In de huidige procedure worden door verweerder dezelfde argumenten gebruikt die eerder door de RSJ onvoldoende zwaarwegend zijn bevonden en die nu toch weer in het geding worden gebracht. Eén van de argumenten die gebruikt wordt is dat klagers leven wordt bedreigd, ook nu nog in detentie. Dit is gebaseerd op informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) die voor een deel gebaseerd is op PGP-communicatie uit 2014. De dreiging zou komen uit een andere groep waar een medegedetineerde van klager ook deel van zou uitmaken. Klager kookt nu in de EBI samen met deze medegedetineerde, dat zou toch nooit zijn toegestaan als dit een reëel gevaar zou zijn. Bovendien had klager nooit beroep tegen deze beslissing ingesteld als hij daadwerkelijk voor zijn leven zou vrezen.

Wat als novum wordt gepresenteerd is de samenwerking met T., hetgeen volgt uit de TCI-informatie. Dat er sprake zou zijn van een samenwerkingsverband tussen klager en T. is oud nieuws, toch wordt het nu gepresenteerd als iets nieuws. In het Marengo-onderzoek komt klagers naam niet voor. Hij heeft ook niets met dat proces te maken. Ook de fluïde samenwerking waarvan sprake zou zijn blijkt uit geen enkele informatie.

Op 18 september 2019 is de advocaat, mr. D. Wiersum, om het leven gebracht. Dit wordt nu aangegrepen om klager niet naar een normaler regime over te plaatsen. Enige relatie tot klager bestaat er niet en wordt in de beslissing ook niet uitgewerkt. Hoe kan klager er iets mee te maken hebben, hij zit sinds 2017 geïsoleerd. In onderhavig geval kan verweerder niet uitleggen wat het een met het ander te maken heeft. Zolang het niet valt uit te leggen zijn dermate strenge maatregelen niet te rechtvaardigen.

R. en T. zijn niet meer op de vlucht, deze informatie is dan ook niet meer actueel maar wordt nog wel tegen klager gebruikt. De informatie die volgt uit het rapport van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) is al eerder ingebracht en gewogen. De RSJ heeft toen al geoordeeld dat de argumenten onvoldoende zwaarwegend waren. Het was toen niet voldoende en nu nog steeds niet. Er wordt gesproken over extreem vluchtrisico maar ook dit wordt niet uitgelegd noch concreet gemaakt. Het noemen van vluchtgevaar alleen is onvoldoende voor een plaatsing in de EBI. Tevens is het argument dat niet valt uit te sluiten dat klager contact zou krijgen met buiten onvoldoende reden om klager in de EBI te houden, nu daar de maatregelen voor Gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM) voor zijn. Klager zou leiding geven aan een criminele organisatie en verblijft al drie jaar in isolatie terwijl anderen met een gelijksoortige tenlastelegging, en zelfs met een ruimere, zich niet in de EBI bevinden. De informatie die vanuit het Openbaar Ministerie (OM) komt, klopt gewoonweg niet. Zo zou klager levenslang gaan krijgen, maar dit is op basis van het ten laste gelegde helemaal niet mogelijk. Het wettelijk strafmaximum wat er op dit moment geëist kan worden is acht jaar plus een derde. Er is geen uitbreiding van de tenlastelegging en er is ook geen sprake van een verzoek tot uitlevering. Buiten dat het OM deze onjuiste informatie aan het ministerie verstrekt, gebruikt zij zelf in de strafzaak ten aanzien van de verlenging van de voorlopige hechtenis weer het argument dat klager in de EBI zit.

 

Standpunt van verweerder

Op 20 oktober 2017 is klager aangehouden in Chili. Daarna is hij als verdachte van het leiding geven aan een crimineel samenwerkingsverband (CVS) naar Nederland overgebracht. Hij verblijft sindsdien in de EBI en staat op de GVM-lijst met het profiel extreem (laatste melding dateert van 20 november 2019). Tegen de verlengingsbeslissing van klagers verblijf in de EBI van 18 april 2019 is beroep ingesteld en op 20 augustus 2019 is dit beroep gegrond verklaard door de RSJ waarbij de bestreden beslissing is vernietigd en verweerder is opgedragen om binnen drie weken, met inachtneming van die uitspraak een nieuwe beslissing te nemen. Op 10 september 2019 is besloten klager te selecteren voor het HVB van de PI Leeuwarden. Klager is vervolgens op de wachtlijst van deze inrichting geplaatst.

Op 18 september 2019 is de advocaat van de kroongetuige in het Marengo liquidatieproces, met T. en R. als kopstukken van een CVS, doodgeschoten. Alles is op scherp komen te staan sinds deze moord. Deze liquidatie heeft de samenleving ernstig geschokt en het OM ziet deze liquidatie als aanslag op de rechtstaat. Deze aanslag was tevens reden om de eerder genomen beslissing om klager uit de EBI te plaatsen, aan te houden en te heroverwegen. De liquidatie op de advocaat van de kroongetuige, de geschokte rechtsorde en de hierdoor ontstane maatschappelijke onrust en de aanvullende informatie uit de GRIP-rapporten in samenhang bezien, maken dat er sprake is van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico mocht klager ontvluchten. Het verblijf op andere reguliere afdelingen brengt te veel risico’s met zich mee. Alleen de plaatsing in de EBI volstaat als ultimum remedium om het vluchtrisico en risico op maatschappelijke onrust in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten tot een minimum te beperken.

 

3. De beoordeling

De EBI is aangewezen als HVB en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling), kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:

-    a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten;
-    b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is; of
-    c. een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

In artikel 26 van de Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht moeten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke zes maanden daarna.

De beroepscommissie stelt voorop dat een plaatsing in de EBI, de inrichting met het hoogste beveiligingsniveau, als ultimum remedium dient te worden aangemerkt (RSJ 3 september 2018, R-404). De Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft, gelet op het bepaalde in artikel 2, derde lid, van de Pbw, als uitgangspunt dat personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt, aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die welke voor het doel van de vrijheidsbeneming of in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting noodzakelijk zijn. Wanneer een uitzondering op dit uitgangspunt wordt gemaakt, zal telkens moeten worden onderbouwd en gemotiveerd waarom niet met een andere, minder beperkende wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel kan worden volstaan. Bij het voortduren van eventuele beperkingen dient gemotiveerd te worden aangegeven op grond waarvan nog steeds niet met minder vergaande beperkingen kan worden volstaan. Bij een (alsmaar) voortdurend verblijf in de EBI dient, gelet op de gevolgen van een plaatsing in de EBI voor de gedetineerde, een groter belang te worden gehecht aan de actualiteit, de concreetheid en de volledigheid, alsmede de betrouwbaarheid van de overgelegde informatie (RSJ 8 oktober 2018, R-376).

Klager, die sinds 22 maart 2018 in Nederland is gedetineerd, verblijft sinds 10 april 2018 in de EBI. Op 20 augustus 2019 heeft de beroepscommissie het beroep van klager tegen de verlenging van zijn verblijf in de EBI gegrond verklaard (R-19/3458/GB) en aan verweerder opdracht gegeven om een nieuwe beslissing te nemen. Op 10 september 2019 heeft verweerder besloten om klager uit de EBI en in het HVB van de PI Leeuwarden te plaatsen. Terwijl klager op de wachtlijst van dit HVB stond, is op 18 september 2019 de advocaat van de kroongetuige in het Marengo proces, mr. D. Wiersum, doodgeschoten. Deze liquidatie heeft de samenleving zeer ernstig geschokt en heeft hevige gevoelens van onrust veroorzaakt. Vervolgens heeft verweerder op 31 oktober 2019 besloten de eerder genomen beslissing van 10 september 2019, om klager uit de EBI te plaatsen, te herroepen.

De beroepscommissie is van oordeel dat met de liquidatie van de advocaat van de kroongetuige een dermate uitzonderlijke situatie was ontstaan dat van verweerder verwacht mocht worden dat bij de plaatsing van gedetineerden geen risico’s genomen werden. Daarbij diende het belang van de veiligheid van de samenleving te prevaleren boven individuele of persoonlijke belangen, zoals die van klager. Aangezien mr. D. Wiersum de advocaat was van de kroongetuige in het Marengo proces met T. als hoofdverdachte, werd de naam van T., vrijwel meteen in verband gebracht met de liquidatie. Nu er aanwijzingen waren dat klager mogelijke banden heeft met T., heeft verweerder op dat moment geen enkel risico genomen met het gevolg dat de beslissing om klager uit de EBI te plaatsen is herroepen.

De moord op de advocaat van de kroongetuige in het Marengo proces, de hierdoor geschokte rechtsorde en ontstane maatschappelijke onrust en daarbij de informatie uit de GRIP-rapporten met betrekking tot klager maken - in samenhang bezien - dat er naar het oordeel van de beroepscommissie ten tijde van de bestreden beslissing – ondanks de eerdere gegrondverklaring van het beroep van klager door de beroepscommissie (RSJ 20 augustus 2019, R-19/3458/GB) - sprake was van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico mocht klager ontvluchten. Op dat moment kon verweerder dan ook niet volstaan met een minder ingrijpend regime dan de EBI om het vluchtrisico en risico op maatschappelijke onrust tot een minimum te beperken.

Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager, bij ontvluchting, een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormde, zoals bedoeld in artikel 6 onder b van de Regeling. De bestreden beslissing kan daarom – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 23 april 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven