Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5653/GB, 23 april 2020, beroep
Uitspraakdatum:23-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/5653/GB

 

           

Betreft [Klager]

Datum 23 april 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot plaatsing in een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder)  heeft dat verzoek op 24 december 2019 afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. W.B.O. van Soest en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Verweerder verwijst naar een reclasseringsadvies van 16 oktober 2019. De reclassering heeft het recidiverisico weliswaar als gemiddeld ingeschat, maar uiteindelijk wel positief over het verzoek tot plaatsing in een BBI geadviseerd. Klager heeft naar aanleiding van het advies van de reclassering duidelijke afspraken over gedragsinterventies met zijn casemanager gemaakt. Hij heeft met haar afgesproken de cursus ‘sociale netwerken’ bij te wonen. Deze cursus heeft hij met belangstelling gevolgd en met succes – met het behalen van een certificaat – afgerond. De casemanager heeft hem naar aanleiding van het reclasseringsadvies ook aangeraden met de inrichtingspsycholoog in gesprek te gaan. Klager heeft dat advies opgevolgd en hij heeft begin januari 2020 een afspraak met de inrichtingspsycholoog gehad.

Klager heeft van alle gedetineerden die op zijn afdeling verblijven de meeste certificaten op de arbeidsvloer behaald. Hij hoopt binnenkort zijn ‘beschrijving getoond gedrag’ te kunnen aanvragen. Die heeft hij nodig voor het aanvragen van een Verklaring Omtrent het Gedrag, die hij nodig heeft om na zijn detentie zijn werkzaamheden als taxichauffeur te kunnen voortzetten. Bovendien heeft klager het voornemen om in februari 2020 zijn opleiding tot leraar maatschappijleer weer op te pakken. Hij moet zich vóór 1 februari 2020 voor deze opleiding inschrijven, maar durft dat alleen aan als hij voor fasering in aanmerking komt. Hij heeft zich tijdens zijn detentie altijd voorbeeldig gedragen en zich met hart en ziel ingezet om goed te resocialiseren. De stellingen dat zijn houding het Openbaar Ministerie (OM) zorgen baart en dat hij meer dan een beperkt maatschappelijk risico zou vormen, komen dan ook als een harde klap bij hem aan. Hij herkent zich niet in het beeld dat het OM van hem heeft.  

 

Standpunt van verweerder

Het recidiverisico is als gemiddeld ingeschat. Uit het reclasseringsadvies van 16 oktober 2019 volgt dat klagers delictgedrag op een bewuste keuze berust. Het ontbreekt hem aan probleembesef en inzicht in zijn eigen (strafbare) handelen. Om die reden ziet hij geen toegevoegde waarde in gedragsinterventies. De reclassering acht een intake door een psycholoog geïndiceerd om meer inzicht in klagers denkpatronen, gedrag en vaardigheden te verkrijgen en om te onderzoeken of er een aanknopingspunt is voor begeleiding of een behandeling. Als gedragsinterventies zijn onder meer een gesprek met de (inrichtings)psycholoog en een eventuele ambulante behandeling bij De Waag geadviseerd.

Het OM heeft negatief geadviseerd onder verwijzing naar voormeld reclasseringsadvies. Het OM rekent het klager aan dat hij niet voor gedragsinterventies openstaat en zijn houding baart het OM zorgen. Verweerder meent, net als het OM, dat klagers houding ten opzichte van de geadviseerde gedragsinterventies in de weg staat aan de door klager gewenste fasering. Zijn verzoek is afgewezen, omdat hij bij een plaatsing in een BBI een meer dan beperkt maatschappelijk risico vormt en daarmee niet voldoet aan het bepaalde in artikel 3, aanhef en onder a, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: De Regeling). Het is positief dat klager in de inrichting een cursus ‘sociale netwerken’ heeft gevolgd, maar dit valt niet onder de door de reclassering geadviseerde gedragsinterventies. Hoewel uit informatie van de inrichting volgt dat klager inmiddels een aantal gesprekken met de inrichtingspsycholoog heeft gehad en dat hij gemotiveerd is voor een aanmelding bij De Waag, heeft hij nog geen vrijheden genoten. Het ligt voor de hand dat hij eerst een algemeen verlof succesvol afrondt voordat hij maandelijks verlof gaat genieten vanuit de BBI.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 8 februari 2019 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van drie jaren – waarvan één jaar voorwaardelijk – met aftrek, wegens – kort gezegd – het overtreden van de Wet Wapens en Munitie en de Opiumwet. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 5 februari 2021.

Op grond van artikel 3 van de Regeling kunnen in een BBI gedetineerden worden geplaatst die:

-    een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen;
-    een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden;
-    beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;
-    zijn gepromoveerd.

Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een BBI de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten zijn geweest. Gelet op het open karakter van een BBI moet ook rekening worden gehouden met de persoonlijkheid van de gedetineerde en de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict. Bij dit laatste moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat klager een meer dan beperkt maatschappelijk risico zou vormen en omdat hij nog geen vrijheden heeft genoten.

Uit het reclasseringsadvies van 16 oktober 2019 komt naar voren dat uit het door de reclassering toegepaste risicotaxatie-instrument volgt dat sprake zou zijn van een laag recidiverisico ten aanzien van klager. De reclassering schat het risico op recidive op basis van de in het advies beschreven risicofactoren evenwel als gemiddeld in. De risico’s op letselschade en op het zich onttrekken aan voorwaarden zijn door de reclassering laag ingeschat. Uit het selectieadvies van 5 december 2019 komt naar voren dat klager aan het plusprogramma deelneemt. Hij doet het goed op de afdeling, is correct naar zowel het personeel als naar medegedetineerden, luistert goed naar de uitleg van het personeel en houdt zich aan de in de inrichting geldende regels. Er hebben geen conflicten tussen klager en medegedetineerden plaatsgevonden en er zijn hem geen disciplinaire straffen opgelegd. De beroepscommissie acht de stelling dat klager een meer dan beperkt maatschappelijk risico zou vormen, gelet op het voorgaande, niet zonder meer begrijpelijk. Dit geldt temeer nu klager inmiddels al een aantal gesprekken met de inrichtingspsycholoog heeft gehad en gemotiveerd is ten aanzien van een aanmelding bij De Waag. Hij heeft daarmee bereidheid getoond tot het volgen van de door de reclassering geadviseerde gedragsinterventies.

De beroepscommissie acht onvoldoende aannemelijk geworden dat klager niet aan de voorwaarden voor plaatsing in een BBI, genoemd in artikel 3 van de Regeling, zou voldoen. De enkele omstandigheid dat hij nog geen vrijheden heeft genoten, is op zichzelf onvoldoende voor de afwijzing van zijn verzoek. Gelet daarop en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen.

Het is de beroepscommissie bekend dat de Dienst Justitiële Inlichtingen (DJI) momenteel extra maatregelen treft om de verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Deze maatregelen zien op het beperken van de contacten van gedetineerden met de buitenwereld. Een plaatsing van klager in een BBI is, zo lang deze maatregelen van kracht zijn, dan ook niet mogelijk. Op dit moment is niet te voorzien hoe lang deze maatregelen zullen gaan duren en evenmin op welke wijze zij te zijner tijd zullen worden afgeschaald. Om die reden zal de beroepscommissie, anders dan gebruikelijk, er niet toe overgaan om verweerder op te dragen om binnen twee weken, dan wel een langere termijn, na ontvangst van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming daarvan. Klager kan, nadat de maatregelen door DJI zijn afgeschaald, op grond van artikel 18, eerste lid, van de Pbw opnieuw een met redenen omkleed verzoekschrift strekkende tot plaatsing in een BBI indienen. Het bepaalde in artikel 18, vierde lid, van de Pbw kan daarbij buiten beschouwing blijven.

Nu klager van 24 december 2019, de datum waarop zijn verzoek tot plaatsing in een BBI is afgewezen, tot medio maart 2020, toen de eerste maatregelen ter voorkoming van de verdere verspreiding van het coronavirus zijn ingegaan en het voor klager niet langer mogelijk was in een BBI te worden geplaatst, ten onrechte niet heeft verbleven in een BBI, zal de beroepscommissie hem een tegemoetkoming toekennen van €225,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €225,-.

 

 

Deze uitspraak is op 23 april 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door

Y.L.F. Schuren, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven