Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2465/GA, 5 februari 2004, beroep
Uitspraakdatum:05-02-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2465/GA

betreft: [klager] datum: 5 februari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 24 oktober 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 20 oktober 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 januari 2004, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. J. Serrarens, en de heer [...], unit-directeur bij voormelde p.i.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de afwijzing van een verzoek tot overplaatsing naar de maatschappelijke integratieafdeling (m.i.-afdeling) van de inrichting.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat zijn verzoek om plaatsing op de m.i.-afdeling ten onrechte is afgewezen. Daar verblijven meer gedetineerden met een langer strafrestant. Op zich wordt er bij de plaatsing op de m.i.-afdeling soepel omgegaanmet het strafrestant. Anders dan de beklagcommissie heeft aangegeven in haar uitspraak, heeft klager nooit gezegd niet meer op de m.i.-afdeling geplaatst te willen worden. Klager wil nog steeds graag op de
m.i.-afdeling geplaatst worden. Inmiddels is zijn strafrestant ook weer iets korter. Klager zou graag zien dat er voor hem een m.i.-traject wordt opgesteld. Dat had inmiddels ook wel kunnen gebeuren. Klager heeft een en ander ookwel besproken met medewerkers van de m.i.-afdeling. Daar werd echter aangegeven dat klagers strafrestant (nog) te lang was.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Aan de afwijzing van klagers verzoek lagen verschillende redenen ten grondslag. Zo was klager net overgeplaatst naar een andere afdeling wegens negatief gedrag. Bovenden geldt in zijn algemeenheid gesproken het volgende. Binnen deinrichting is het gebruikelijk om gedetineerden pas (relatief) kort voor het einde van hun detentie – één à anderhalf jaar voor de v.i.-datum – op de m.i.-afdeling te plaatsen. Als er sprake is van een strafrestant van bijna vierjaar, zoals in het geval van klager, acht de directeur een dergelijke plaatsing in beginsel niet wenselijk. In een aantal gevallen worden gedetineerden met een langer strafrestant toch geplaatst op de m.i.-afdeling. Dan is er sprakevan een door de m.i.-afdeling in overleg met de diverse disciplines opgezet integratietraject. Voor klager is een dergelijk traject niet opgezet. Klager heeft daar ook niet om gevraagd. Klager zou in de toekomst voor plaatsing op dem.i.-afdeling in aanmerking kunnen komen. In dat geval zal hij een en ander met de leiding van de m.i.-afdeling moeten bespreken en de diverse disciplines daarvoor moeten benaderen. In klagers geval is de afwijzing hem te plaatsenop de m.i.-afdeling gebaseerd op de (nog) lange duur van detentie en het ontbreken van een integratietraject.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht aannemelijk geworden dat de directeur klagers verzoek om overplaatsing heeft afgewezen, omdat klager kort voor de behandeling van het verzoek was overgeplaatst naar een andere afdeling, welke overplaatsingplaats vond op grond van negatief gedrag, in combinatie met de nog relatief lange duur van de detentie en het ontbreken van een integratietraject voor klager, voor de opstelling waarvan klager ook geen signalen heeft afgegeven.Hetgeen hiervoor is overwogen maakt dat de onderhavige beslissing van de directeur naar het oordeel van de beroepscommissie niet is genomen in strijd met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift, terwijl die beslissing,bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, ook niet onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en mr. J.W.P. Verheugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 5 februari 2004

secretaris voorzitter

Naar boven