Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4061/GA, 31 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:31-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/4061/GA

 

betreft: [klager] datum: 31 maart 2020

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.F. Ronday, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 24 juni 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Alphen te Alphen aan den Rijn, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman voormeld, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Klager beklaagt zich over het feit dat hij als zelfmelder bij binnenkomst op 16 april 2019 in het plusprogramma is geplaatst, maar dat hij op 13 mei 2019 om een onduidelijke reden in het basisprogramma is geplaatst (klachtnummer AR 2019/275).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is zelfmelder. Dat de status van zelfmelder door de advocaat-generaal zou zijn ingetrokken, is klager pas later bekend geworden. Daarbij heeft deze intrekking op onterechte gronden plaatsgevonden. Klager is bij aanvang van zijn detentie als zelfmelder terecht in het plusprogramma geplaatst. Hij heeft tijdens zijn detentie geen enkele aanleiding gegeven om teruggeplaatst te worden naar het basisprogramma. Hij is dan ook ten onrechte teruggeplaatst en heeft meerdere weken in het basisprogramma gezeten, waarvoor hij een tegemoetkoming vraagt.

In een nadere reactie is namens klager nog aangevoerd dat in het geval dat hij een officiële brief heeft, waarin staat dat hij zich als zelfmelder moet melden, hij ervan kan en mag uitgaan dat hij deze zelfmeldstatus heeft.

De directeur heeft in beroep aangegeven geen aanvullingen te hebben op het eerder tegenover de beklagcommissie gevoerde verweer. Als bijlage heeft de directeur een e-mailwisseling met onder meer de Divisie Individuele Zaken gevoegd, die ziet op de intrekking van klagers zelfmeldstatus.

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (Regeling) besluit de directeur over promotie en degradatie van een gedetineerde. Op grond van artikel 1d, derde lid, van de Regeling kan de directeur besluiten tot degradatie indien de gedetineerde, die is gepromoveerd, op een van de onderdelen van goed gedrag verzaakt. De directeur dient voorafgaande aan een beslissing over degradatie een belangenafweging te maken. Bij die belangenafweging dient de directeur het ‘oranje-gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom dat gedrag van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het beleidskader ‘Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat’, dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie. Die belangenafweging moet op schrift gesteld zijn, zodat die ook inzichtelijk is voor de betreffende gedetineerde, zoals blijkt uit de uitspraak van de beroepscommissie, RSJ 16 maart 2015, 14/3222/GA. De beroepscommissie stelt op basis van de stukken vast dat klager, die bij binnenkomst op 16 april 2019 in het plusprogramma is geplaatst, voorafgaand aan de degradatie vier weken lang ‘groen-gedrag’ vertoonde. Van enig negatief gedrag van klager is de beroepscommissie niet gebleken en enige (op schrift gestelde) belangenafweging, zo die er zou zijn, die de degradatie zou rechtvaardigen door de directie ontbreekt. Het enkele feit dat de zelfmeldstatus van klager zou zijn ingetrokken, is hiertoe niet toereikend. De beslissing van de directeur is gelet op het vorenstaande onvoldoende gemotiveerd. 

Het beroep zal dan ook gegrond verklaard worden en klager zal een tegemoetkoming van € 30,= worden toegekend.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

 

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, mr. D. van der Sluis en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 31 maart 2020.

 

                         

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven