Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6114/GB, 31 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:31-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer

R-20/6114/GB

 

Betreft [klager]

Datum 31 maart 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan om vanuit het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI) te worden geplaatst.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 28 oktober 2019 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. T. Sandrk, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing. De beroepscommissie heeft dat beroep op 17 januari 2020 (R-19/5163/GB) gegrond verklaard en verweerder opdracht gegeven een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.

Verweerder heeft klagers verzoek op 11 februari 2020 opnieuw afgewezen.

Klagers raadsvrouw heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Verweerder heeft te laat een nieuwe beslissing genomen. In de bestreden beslissing staat dat klager in het korte tijdsbestek niet kon worden bezocht door de psychiaters die om advies zijn gevraagd. Klager had na het vonnis in eerste aanleg echter al bezocht moeten worden. Het advies van 6 februari 2020 is niet aan klager en zijn raadsvrouw verstrekt.

De psychiaters zouden hebben geadviseerd om klager (vooralsnog) niet op een Very Intensive Care-afdeling (VIC) te plaatsen. Verweerder kwam echter aanvankelijk zelf met deze mogelijkheid. Omdat onvoldoende was onderbouwd dat klager ongeschikt zou zijn voor plaatsing op een VIC, is het eerdere beroep gegrond verklaard. Het lijkt erop dat in het advies van 6 februari 2020 de mogelijkheid tot plaatsing op een VIC niet is onderzocht. In het rapport van het Forensisch Consortium Adolescenten (ForCa) van 30 april 2019 wordt de VIC juist expliciet als mogelijkheid genoemd.

Het is niet aan verweerder of de psychiaters van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) om het rapport van ForCa in twijfel te trekken, zeker niet nu zij klager niet eens hebben bezocht. De rechtbank heeft het ForCa-rapport eveneens als uitgangspunt genomen. De deskundigen hebben zeer uitvoerig gemotiveerd waarom plaatsing in een JJI voor klager een beter alternatief vormt dan plaatsing in een PI. Hij is gebaat bij een orthopedagogische setting.

Klager heeft recent bij het Openbaar Ministerie (OM) nagevraagd of er een vordering tot plaatsing in het Pieter Baan Centrum (PBC) zou worden gedaan. Hem werd gezegd dat dat niet het geval is.

Klagers verblijf in de PI Vught werkt meer in zijn nadeel dan een (extra) overplaatsing. In een JJI kan klager onderwijs volgen, zijn behandelingen starten en in sociale contacten zichzelf zijn. In de (aanvullende) ForCa-rapportage wordt het belang hiervan onderstreept, omdat de officier van justitie juist op dit punt nadere vragen had gesteld. Het feit dat aan klager meerdere disciplinaire straffen zijn opgelegd, is een contra-indicatie voor zijn verblijf in een inrichting voor volwassenen.

Het is vreemd dat verweerder stelt dat klager beter naar een Individuele Trajectafdeling (ITA) zou kunnen. Klager stond al op een wachtlijst hiervoor en hij zou daar medio januari 2020 naartoe kunnen. Medio februari verblijft hij echter nog steeds in het PPC van de PI Vught. Het is onbegrijpelijk dat er zeven maanden na het veroordelend vonnis nog steeds geen plaats in een JJI is gevonden.

 

Standpunt van verweerder

Naar aanleiding van de vorige uitspraak van de beroepscommissie, is opnieuw advies ingewonnen bij twee psychiaters van de RJJI. Dit advies is in beroep overgelegd. Personen aan wie de maatregel tot plaatsing in een jeugdinrichting (de PIJ-maatregel) is opgelegd, worden geplaatst in een inrichting of afdeling waar behandeling kan plaatsvinden. Zolang die plaatsing niet mogelijk is, kan die worden uitgesteld (artikel 13 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj)). Volgens de psychiaters is er op dit moment geen geschikte plaats in een JJI voor klager. Er is daarom sprake van een uiterste noodsituatie, op grond waarvan klager zijn jeugddetentie in een inrichting volwassenen ondergaat, in afwachting van een plek op de ITA.

In het PPC van de PI Vught ontvangt klager de zorg en behandeling die op dit moment passend en geboden -zijn. Daarbij is het onwenselijk om klager meerdere keren over te plaatsen. In het kader van klagers hoger beroep wordt hij mogelijk ook nog geobserveerd in het PBC. Het is helaas niet mogelijk gebleken om klager al begin 2020 in de ITA te plaatsen.

 

3. De beoordeling

Klagers verzoek en zijn achtergrond

Klager verzoekt om overplaatsing uit het PPC van de PI Vught naar een JJI. Omdat klager achttien jaar oud was toen het delict werd gepleegd en de officier van justitie van mening was dat toepassing van het adolescentenstrafrecht niet aan de orde was, verbleef klager tijdens zijn voorlopige hechtenis in een inrichting voor volwassenen. De rechtbank heeft klager bij vonnis van 20 juni 2019 echter veroordeeld tot 24 maanden jeugddetentie en hem de PIJ-maatregel opgelegd.

Het wettelijk kader

Uit artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b., van de Bjj volgt dat een JJI onder meer bestemd is voor personen aan wie de straf van jeugddetentie is opgelegd. De mogelijkheid tot plaatsing in een PPC is geregeld in artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden. Deze Regeling is gebaseerd op de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw). Uit artikel 1, onder e. en s., van de Pbw volgt dat een ‘gedetineerde’ onder meer een persoon kan zijn die jeugddetentie ondergaat.

Klager kan volgens de wet dus zowel in een JJI als in het PPC worden geplaatst. Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1994/95, 24263, nr. 3, p. 12-13) bij de Pbw blijkt evenwel dat “jeugddetentie alleen in uiterste noodsituaties ten uitvoer gelegd [wordt] in inrichtingen voor volwassenen. Te denken valt aan een situatie waarin een jeugdige delinquent ondanks herhaalde pogingen daartoe niet te handhaven is in een jeugdinrichting. Hierbij is van doorslaggevend belang of de betrokken jeugdige naar verwachting op redelijke termijn in de groep – het uitgangspunt in justitiële jeugdinrichtingen – zal kunnen functioneren”.

 

Het geschil

Klager is, nu de redenen waarom hij destijds in het PPC zijn geplaatst kennelijk niet meer aan de orde zijn, geselecteerd voor de ITA van de RJJI Den Hey-Acker te Breda. Die beslissing staat niet ter discussie. Omdat voor de ITA een lange wachtlijst bestaat, wil klager echter (al dan niet tijdelijk) op een reguliere afdeling of VIC van een JJI worden geplaatst. De beroepscommissie van de RSJ heeft eerder, in haar uitspraak van 17 januari 2020 (R‑19/5163/GB), het beroep van klager gegrond verklaard. In deze uitspraak heeft de beroepscommissie geoordeeld dat weliswaar voldoende duidelijk is dat klager niet voor plaatsing op een reguliere afdeling van een JJI in aanmerking komt, maar dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat klager niet kan worden overgeplaatst naar een VIC-afdeling, in afwachting van een plaatsing op de ITA.

De mogelijkheid tot overplaatsing naar een VIC-afdeling

Verweerder heeft, na de hiervoor genoemde uitspraak, advies ingewonnen van twee psychiaters van de RJJI Den Hey-Acker en de manager Opvoeding en Behandeling over de vraag naar de precieze afdeling waar klagers straf en maatregel ten uitvoer gelegd zouden moeten worden. Deze psychiaters schrijven in hun (gemeenschappelijk) advies:

“Wij vinden dat betrokkene niet, ook niet (vooralsnog) tijdelijk op een VIC geplaatst moet worden. Hij kan beter op het FPC in Vught blijven tot er plaats komt op een ITA.

Er is geen terechte indicatie voor een VIC en al zeker niet in deze fase van de detentie / maatregelperiode. Een andere reden, misschien wel de belangrijkste, is gelegen in het feit dat hij volgens ons groepsongeschikt is vanwege de ernst van zijn stoornissen (op het vlak van psychopathisering en op seksueel gebied) in combinatie met hanterings- en beheersproblemen.

Dit levert niet te verantwoorden risico’s op voor het behandelings- en bejegeningsklimaat van de in wezen kwetsbare jongeren populatie op een VIC. Een plaatsing op een ITA zou te zijner tijd (als er plaats komt) te overwegen zijn, maar dan alleen voor de eerste fase van opvang en behandeling binnen een eventuele PIJ-maatregel. In deze fase zou betrokkene voldoende hanteerbaar moeten worden om binnen een JJI te kunnen verblijven en ook behandelingsrijp gemaakt moeten worden voor een verdere specialistische behandeling.

Wat die specialistische behandeling betreft: wij blijven van mening dat een JJI inhoudelijk niet voldoende toegerust is om een jongere met een dergelijk ernstige problematiek adequate behandeling te bieden. Er ontbreken daarvoor de benodigde specialistische behandelmogelijkheden. Ook zullen er te grote gevarenrisico’s blijven voor groepsgenoten en zeker ook voor personeel, zodat een verdere behandeling ook individueel zou moeten blijven plaatsvinden zoals vooreerst op een ITA. En ook voor zo’n individuele behandeling ontbreken thans nog reële plaatsingsmogelijkheden binnen een reguliere JJI. Al met al blijven wij van mening dat alleen een FPC in principe in staat kan worden geacht een verdere specialistische behandeling (na de eerste fase) te bieden. Zeker wanneer het gaat om de combinatie van ernstige seksuele stoornissen en psychopathisering, zoals bij betrokkene het geval is.

Tot slot merken wij op dat een tijdelijke plaatsing van betrokkene zijn psychiatrische problematiek nog verder kan verergeren in de zin van hertraumatisering na de vele eerdere wisselingen en verlatingen.”

Hoewel de psychiaters klager niet hebben gesproken, zijn zij (kennelijk) goed op de hoogte van klagers dossier. Verweerder kan zijn beslissing dus redelijkerwijs (mede) op hun advies baseren.

Uit het advies komt duidelijk naar voren dat klager niet geschikt wordt geacht voor plaatsing op een VIC, vooral omdat hij groepsongeschikt wordt geacht. Klager zou – binnen een JJI –alleen op een ITA kunnen verblijven, al dan niet slechts in de eerste fase van zijn behandeling. Daarbij zou een tijdelijke plaatsing sowieso niet in klagers belang zijn.

De beroepscommissie overweegt dat uit het advies van de psychiaters blijkt dat een (al dan niet tijdelijke) plaatsing op een VIC niet raadzaam is en zelfs gevaarlijk. Bij deze stand van zaken heeft verweerder dan ook kunnen concluderen dat er sprake is van een uiterste noodsituatie, op grond waarvan klager in een inrichting voor volwassenen kan verblijven, in afwachting van een plaats op een ITA. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing dus niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 31 maart 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. P. de Bruin en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris                                                   voorzitter

Naar boven