Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6217/GV, 20 april 2020, beroep
Uitspraakdatum:20-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          R-20/6217/GV

    

           

Betreft [klager]

Datum 20 april 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 20 februari 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsman, mr. G.G.J.A. Knoops, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Verweerder gaat uit van enkele onjuistheden. Het is niet waar dat klager op 13 februari 2020 zou hebben geweigerd om mee te werken aan zijn vervoer naar het Jeroen Bosch Ziekenhuis. Hij heeft slechts aangegeven een second opinion te willen, voordat hij naar dit ziekenhuis zou worden gebracht. Dat is iets anders dan een weigering. Klager wilde een second opinion, om te voorkomen dat slechts zou worden uitgegaan van gedateerde informatie van de Thaise Police hospital en Prison hospital. Klager is eerder op 23 januari 2020 zonder overleg naar het Jeroen Bosch Ziekenhuis overgebracht. De uitkomsten van deze onderzoeken maakten dat klager een second opinion noodzakelijk vond.

Klager heeft de medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA) toestemming gegeven om onderzoek te verrichten, maar wel nadat een second opinion zou zijn verricht. Klager had geen Nederlandse (huis)arts door zijn jarenlange verblijf in Thailand en kon daarom op het toestemmingsformulier geen naam opschrijven. Het ministerie heeft voortdurend de beschikking gehad over alle relevante medische documenten waarover klager beschikte.

Klager heeft telkens de meest recente medische documenten aan verweerder toegestuurd. Deze zijn ook in kortgeding overgelegd. Daarbij beschikte de Staat – overigens zonder toestemmingsverklaring – ook over medische gegevens die afkomstig waren van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught. In het kortgeding heeft de Staat betoogd dat er geen medische noodzaak zou zijn om klager in het Amsterdam Medisch Centrum (AMC) te onderzoeken. De Staat heeft uitdrukkelijk niet gesteld dat de ingebrachte stukken ontoereikend waren om klagers medische conditie te kunnen beoordelen. Het is, kortom, onjuist dat de medisch adviseur door toedoen van klager niet in staat zou zijn geweest om diens medische conditie te toetsen. Daar komt bij dat de medisch adviseur klager op 21 februari 2020 – de beroepscommissie begrijpt: 14 februari 2020 – detentiegeschikt heeft geacht en dus kennelijk het nodige onderzoek heeft kunnen doen.

Klager beschikt over een aanvaardbaar verlofadres. Zijn zoon heeft verklaard dat klager bij hem kan verblijven. Deze verklaring dateert weliswaar van na de bestreden beslissing, maar vóór de bestreden beslissing had klagers broer al schriftelijk verklaard dat klager bij hem zou kunnen verblijven, zolang klager geen eigen woonruimte heeft. Deze verklaring is op 16 januari 2020, de dag dat klager naar Nederland is overgebracht, gevoegd bij het gratieverzoek dat klager bij verweerder heeft ingediend. Deze verklaring was dus bekend. Klager heeft bij de PI Vught geen verlofadres opgegeven, omdat hij tijdens zijn strafonderbreking in het ziekenhuis zou verblijven. Een verlofadres was dus niet nodig. Dat wil echter niet zeggen dat er geen aanvaardbaar verlofadres voorhanden was. Het is onbegrijpelijk formalistisch van verweerder om te stellen dat dit adres buiten beschouwing is gelaten, omdat dit in een andere procedure was opgegeven. Bovendien zijn bij het beroepschrift beide verklaringen overgelegd. Nu de beroepscommissie toetst op basis van de huidige stand van zaken (vgl. RSJ 29 mei 2019, R-19/3300/GV), kan deze weigeringsgrond niet in stand blijven.

Het verzoek om strafonderbreking rust niet enkel op medische gronden (waarvoor de urgentie op dit moment gelukkig deels is gerelativeerd, maar waarvoor destijds wel degelijk aanleiding bestond), maar heeft een bredere humanitaire grondslag. Dit had verweerder in redelijkheid kunnen opmaken uit de gegevens die de Staat allang bekend waren. Bovendien geldt dat in feite voor elk verzoek tot strafonderbreking.

Klager heeft meer dan vijf jaar onder mensonterende omstandigheden in een Thaise cel moeten verblijven, door toedoen van de Nederlandse Staat. Het is een feit van algemene bekendheid dat de detentieomstandigheden in Thailand ver beneden de standaard van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) liggen. Dat wordt geïllustreerd door een handgeschreven brief waarin klager zijn persoonlijke ervaringen beschrijft. Klagers detentie in Thailand heeft zijn gezondheid, fysieke en mentale integriteit en zijn rechtsgevoel ernstige schade toegebracht.

Nog belangrijker is het dat hij al die jaren in afzondering heeft moeten leven van zijn dierbaren. Klager is op 16 januari 2020 linea recta van een cel in de Klong Prem Prison in Thailand getransporteerd naar de PI Vught. Zijn kinderen kunnen nu alleen contact met hem hebben, wanneer zij hem in de PI bezoeken. Klager en zijn gezin zou een rustmoment moeten worden gegund, in de vorm van een korte strafonderbreking. Dat is in het belang van zijn mentale en psychische gesteldheid.

Klagers medische situatie is bovendien ook nog steeds zeer penibel. Dat betreft niet alleen somatische klachten, maar ook in toenemende mate psychische klachten. Een forensisch psychiater is bereid om te onderzoeken of klager lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) of andere psychische aandoeningen. Door de uitbraak van het Coronavirus kan daarmee nog niet worden begonnen, omdat er geen fysieke afspraak kan worden gemaakt. Strafonderbreking zou dit probleem kunnen ondervangen. Bij klagers broer thuis is voldoende ruimte om een afspraak te faciliteren met inachtneming van de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).

Volgens het Duitse Bundesgerichtshof staat één jaar cel in Thailand qua zwaarte gelijk aan drie jaar cel in Duitsland (1 StR 299/14). Volgens die maatstaf heeft klager inmiddels zestien jaar in detentie verbleven. Dat is veel meer dan het Nederlandse strafmaximum voor de bewezenverklaarde feiten. Ook dit gegeven rechtvaardigt de strafonderbreking.

Tot slot vormt ook de gezondheid van klagers 88-jarige moeder (zonder meer) een reden voor strafonderbreking. Zij lijdt onder meer aan een ernstige longaandoening. Klager wil graag bijdragen aan haar verzorging, voordat zij komt te overlijden. Klager en zijn moeder hebben in de afgelopen jaren geen direct contact met elkaar kunnen hebben. Klagers moeder heeft in een verklaring aangegeven dat een hereniging haar nog wat vreugde zou kunnen brengen in de laatste fase van haar leven. Daarbij komt dat zij, gezien haar leeftijd en ziektebeeld, erg kwetsbaar is voor het Coronavirus.

Klager verblijft in een gesloten regime en zijn detentiefasering wordt geblokkeerd. Gedetineerden die in een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI) verblijven worden daarentegen voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Dat klemt temeer nu een andere gedetineerde die vanuit Thailand is overgebracht, wel in aanmerking is gebracht voor detentiefasering. Hun beider strafrestant is nagenoeg hetzelfde. Weliswaar ziet dit beroep niet op detentiefasering, maar een en ander wijst er wel op dat sprake is van een ongelijke behandeling. Dat versterkt het argument dat verweerder geen billijke belangenafweging heeft gemaakt.

Gelet op het voorgaande moet in redelijkheid worden geoordeeld dat sprake is van bijzondere omstandigheden die strafonderbreking rechtvaardigen. Met een andere vorm van verlof kan niet worden volstaan, omdat een verlof van slechts één of enkele dagen ontoereikend is.

 

Standpunt van verweerder

Op 13 februari 2020 had klager een afspraak in het Jeroen Bosch Ziekenhuis, maar hij weigerde op transport te gaan, omdat hij alleen naar professor Piek wilde in het AMC. Dat kan niet worden gezien als een second opinion, want de first opinion moest nog plaatsvinden. Klagers stelling dat deze lezing voortkomt uit een verkeerde interpretatie van wat klager zou hebben gezegd, is onbegrijpelijk en niet toegelicht.

Klager heeft geen toestemming gegeven voor het delen van zijn medische gegevens, waardoor de medisch adviseur – tot op heden – geen advies heeft kunnen uitbrengen. Hij kon daardoor immers geen kennisnemen van de bevindingen van de inrichtingsarts van de PI Vught. Klagers casemanager heeft aan klager duidelijk gemaakt dat zijn toestemming vereist was voor de beoordeling van zijn verzoek. Het is niet waar dat de landsadvocaat ter zitting op 17 januari 2020 zou hebben geput uit medische informatie van de inrichtingsarts. Klager heeft op die zitting zelf een opsomming gegeven van zijn medische problematiek.

Klager heeft zijn verlofadres pas opgegeven na de bestreden beslissing. Het kan zo zijn dat klager het adres in de gratieprocedure kenbaar heeft gemaakt, maar dat is een geheel andere procedure (bij de Dienst Justis). Het is aan klager om een volledig verzoek tot strafonderbreking in te dienen. Nu hij geen verlofadres heeft opgegeven, heeft de politie dat ook niet kunnen controleren. Bij een ex nunc-toetsing kan informatie worden meegenomen die ten tijde van de totstandkoming van de bestreden beslissing niet beschikbaar kon zijn. De informatie over het verlofadres was er daarentegen al wel, maar klager heeft die pas in beroep overgelegd.

Nu klager inmiddels door professor Piek in het AMC is onderzocht, is de grondslag van het verzoek om strafonderbreking komen te vervallen. Klagers stelling dat verweerder had moeten bedenken dat het verzoek niet alleen op medische gronden, maar ook op humanitaire gronden rust, is onbegrijpelijk. Ook hiervoor geldt dat het aan klager is om een volledig verzoek in te dienen. Het is begrijpelijk dat klager bij zijn familie wil zijn, maar daarover is in het verzoek niets opgenomen. Overigens zou klagers moeder toestemming moeten geven aan de medisch adviseur om advies uit te kunnen brengen ten aanzien van haar gezondheidstoestand en de eventuele noodzaak voor strafonderbreking om die reden.

De – eerst in beroep aangevoerde – argumenten met betrekking tot gezinshereniging zouden, ook als deze eerder naar voren waren gebracht, niet hebben geleid tot toewijzing van het verzoek en leiden daar ook nu niet toe, omdat deze onvoldoende zwaarwegend zijn. Deze argumenten gelden voor veel gedetineerden die op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) of de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) worden overgebracht. Voorts is op dit moment (nog) niet gebleken van een psychische aandoening bij klager.

De executie van klagers strafrestant in Nederland was een voorwaarde voor de medewerking van de Thaise autoriteiten aan klagers overlevering op grond van de WOTS. Thailand moet erop kunnen vertrouwen dat dit ook gebeurt. Verwezen wordt naar de uitspraak van de voorzieningenrechter in kortgeding.

Strafonderbreking op medische gronden is niet geïndiceerd. De PI en het Openbaar Ministerie (OM) hebben negatief geadviseerd. De afwijzing van klagers verzoek kan daarom niet als onredelijk worden aangemerkt.

 

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de PI Vught heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek, omdat de medische dienst geen noodzaak ziet voor toewijzing van het verzoek. De benodigde medische zorg kan in en vanuit detentie worden georganiseerd.

Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek, omdat dit niet met stukken is onderbouwd.

De politie is niet om advies gevraagd, omdat klager (in deze procedure) geen verlofadres had opgegeven.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 16 januari 2020 in Nederland gedetineerd. Hij ondergaat – na omzetting via de WOTS – een gevangenisstraf van tien jaar en acht maanden, wegens witwassen. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 28 augustus 2021.

In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking, om hem medisch te laten onderzoeken en noodzakelijk geachte medische behandeling(en) te ondergaan. In beroep heeft klager te kennen gegeven (ook) op humanitaire gronden strafonderbreking te verlangen. Hoewel de beroepscommissie met verweerder eens is dat klager deze redenen in zijn oorspronkelijke verzoek om strafonderbreking had moeten vermelden, zal de beroepscommissie deze aanvullingen om proceseconomische redenen betrekken bij de beoordeling van klagers beroep. Zij komt evenwel tot het oordeel dat de door klager aangevoerde omstandigheden niet tot de conclusie leiden dat aan klager strafonderbreking moet worden verleend. Dat onderbouwt zij als volgt.

Voor zover klager heeft verzocht om strafonderbreking voor medisch onderzoek en medische behandeling(en), overweegt de beroepscommissie dat dit onderzoek en deze behandeling(en) ofwel inmiddels al doorgang hebben gevonden (zonder dat hiervoor aan klager strafonderbreking behoefde te worden verleend), ofwel niet noodzakelijk worden geacht, ofwel in of vanuit detentie kunnen plaatsvinden. Klager heeft in elk geval geen stukken overgelegd waaruit het tegendeel blijkt. In zoverre is strafonderbreking dus niet noodzakelijk gebleken.

Voor zover klager stelt dat strafonderbreking noodzakelijk is om een (fysieke) afspraak met een psychiater te maken, overweegt de beroepscommissie dat ook deze noodzaak niet wordt onderbouwd door – bijvoorbeeld – een verklaring van de inrichtingspsychiater of een (al dan niet mede daarop gebaseerd) advies van de medisch adviseur. Deze stelling kan bij deze stand van zaken dan ook niet tot de conclusie leiden dat hierom aan klager strafonderbreking zou moeten worden verleend.

Klagers wens om zijn moeder te bezoeken, is begrijpelijk. Voor zover klager heeft willen betogen dat dit (medisch) noodzakelijk is, geldt echter dat de medisch adviseur pas sinds kort onderzoek kan doen naar haar situatie, omdat zij pas eerst op 18 maart 2020 toestemming heeft gegeven om haar medische gegevens in te laten zien. Op dit moment is nog niet gebleken van de noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking op deze grond.

Voor zover klager graag strafonderbreking wil om zich met zijn (overige) familie te kunnen herenigen, overweegt de beroepscommissie dat deze wens invoelbaar is, indachtig de duur van klagers detentie in een Thaise gevangenis en de omstandigheden waaronder hij daar verbleef. Daarbij wringt het dat een bezoek in de PI (of een eventueel incidenteel verlof in het kader van een zogeheten ‘omgekeerd bezoek’) op dit moment niet mogelijk is door de uitbraak van het Coronavirus. Een en ander is echter niet zo zwaarwegend dat aan klager strafonderbreking zou moeten worden verleend, nu daar de (algemene) noodzaak dat een opgelegde gevangenisstraf zo spoedig mogelijk en volledig ten uitvoer wordt gelegd tegenover staat. Hiervan mag de Thaise overheid in het algemeen en in deze specifieke zaak ook uitgaan. Het oordeel van het Duitse Bundesgerichtshof over de omrekening van Thaise detentie, leidt niet tot een andere weging van dit belang, reeds omdat de beroepscommissie niet bevoegd is om te oordelen over de wijze waarop een gevangenisstraf via de WOTS wordt omgezet en daarmee over de duur van de detentie die klager nog moet ondergaan.

Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of klagers verlofadres al dan niet tijdig is opgegeven. De vraag of klager in aanmerking zou moeten worden gebracht voor detentiefasering is in deze procedure niet aan de orde. De beroepscommissie kan navolgen dat de raadsman met zijn verwijzing naar de mogelijkheid daartoe heeft willen illustreren dat vrijhedenverlening in vergelijkbare gevallen wel mogelijk zou zijn, maar benadrukt dat detentiefasering een onderdeel is van de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf, terwijl strafonderbreking de (tijdelijke) opschorting daarvan betreft. Hieraan ligt een fundamenteel andere belangenafweging ten grondslag.

Nu niet is gebleken van een noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking, kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 20 april 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven