Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4990/GA, 14 april 2020, beroep
Uitspraakdatum:14-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/4990/GA

betreft: [klager]            datum: 14 april 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.A. Bouw, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 11 oktober 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 januari 2020, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klagers raadsvrouw mr. C.A. Bouw. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. De directeur van de p.i. Krimpen aan den IJssel heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Ter zitting heeft klagers raadsvrouw een stuk uit klagers medische dossier overgelegd. De directeur is in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op dit stuk te reageren. De schriftelijke reactie is op 24 januari 2020 ontvangen. 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een ordemaatregel van drie maanden uitsluiting van deelname aan de arbeid (IJ-2019-562).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Aan klager is ten onrechte een ordemaatregel opgelegd voor het niet willen verrichten van arbeid. Hij heeft niet verzocht om de ordemaatregel en dat dit niet het geval is, blijkt wel uit het feit dat klager onmiddellijk na het opleggen van de ordemaatregel beklag heeft ingediend. Het niet willen werken en derhalve niet willen meewerken aan de opdracht om te werken, levert een strafbare gedraging op en in dat geval dient in beginsel een disciplinaire straf opgelegd te worden. De keuze voor een ordemaatregel heeft de directeur niet deugdelijk onderbouwd. Voorts is onvoldoende onderzoek gedaan naar de arbeidsgeschiktheid van klager, gezien het feit dat hij in de vorige inrichting p.i. Zwolle arbeidsongeschikt is verklaard. Het bezoek van de psycholoog daartoe was onvoldoende, nu het bezoek van de psycholoog slechts zag op de medicatie van klager. In dat kader wordt verwezen naar de uitspraak RSJ 8 april 2014, 13/4083/GA. Een indicatie dat het een en ander nog niet naar behoren was onderzocht, is te vinden in het medisch dossier. Op 19 augustus 2019 is door de huisarts opgemerkt: “Ik zie geen reden voor arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Ik zal aan de psychiater vragen een uitspraak te doen over arbeids(on)geschiktheid op psychische gronden”. Klager krijgt dan ook een verwijsbrief naar de psychiater. Uit het een en ander blijkt dat kennelijk niet eerder een uitspraak is gedaan over de arbeidsongeschiktheidsstatus van klager door een psychiater. Klager is gedetineerd geweest in Engeland en heeft daar vreselijke dingen meegemaakt, waardoor hij getraumatiseerd is. In het licht van het voorgaande is het voorstelbaar dat hij bezocht wilde worden door een psychiater. Klager wenst te worden gecompenseerd voor de tijd dat hij onterecht is ingesloten op eigen cel tijdens de arbeid en niet kon promoveren. 

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

De bestreden beslissing is op verzoek van klager genomen. Dat klager achteraf beklag heeft ingediend, maakt dit niet anders. In het psycho medisch overleg, waar zowel de psychiater als de inrichtingsarts deel van uitmaken, is bepaald dat klager zowel op medische gronden als op psychische gronden niet arbeidsongeschikt is verklaard. Dit standpunt heeft het Hoofd Zorg bij e-mailbericht van 20 juni 2019 bevestigd. Voor wat betreft het standpunt van klager dat de huisarts op 19 augustus 2019 zou hebben opgemerkt dat de psychiater nog onderzoek dient te doen naar klagers arbeidsongeschiktheid, geldt dat dit feiten en omstandigheden zijn die zich na de besluitvorming hebben voorgedaan. Klager is bovendien nadien ook niet arbeidsongeschikt verklaard.

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 23, eerste lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde uitsluiten van deelname aan een of meer activiteiten:

a. indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is;
b. indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is;
c. in geval van ziekmelding of ziekte van de betrokken gedetineerde;
d. indien de gedetineerde hierom verzoekt en de directeur dit verzoek redelijk en uitvoerbaar oordeelt.

In de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing staat vermeld dat de beslissing is genomen op klagers eigen verzoek, waarbij klager heeft aangegeven recht te hebben op een arbeidsongeschiktheidsstatus. Ook heeft klager – zo blijkt uit de schriftelijke mededeling – tijdens het gesprek aangegeven dat hij overweegt na drie maanden wel te willen werken, omdat hij in aanmerking wil komen voor detentiefasering. De beroepscommissie ziet onvoldoende aanleiding te twijfelen aan voornoemde informatie en acht het daarom voldoende aannemelijk geworden dat klager zelf heeft verzocht om de ordemaatregel inhoudende de uitsluiting van deelname aan arbeid ex artikel 23, eerste lid, aanhef en onder d van de Pbw. Dat klager direct na de oplegging van de maatregel een klaagschrift heeft ingediend, maakt dit niet anders.

Voor zover klager stelt dat onvoldoende onderzoek is verricht naar zijn arbeids(on)geschiktheid, overweegt de beroepscommissie als volgt. Uit het dossier, waaronder het door klager in beroep overgelegde stuk uit zijn medische dossier, het e-mailbericht van 20 juni 2019 van het Hoofd Zorg, alsmede de inlichtingen van de directeur, komt naar voren dat klager is beoordeeld in het psycho medisch overleg, waar zowel de psychiater als de inrichtingsarts deel van uitmaken. Het psycho medisch overleg heeft geoordeeld dat klager baat heeft bij structuur en een zinvolle dagbesteding en dat een arbeidsongeschiktheid op medische noch op psychische gronden is geïndiceerd. De stelling van klager dat onvoldoende onderzoek is verricht naar zijn arbeids(on)geschiktheid, is gelet op het voorgaande onvoldoende aannemelijk geworden. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, U.P. Burke en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 14 april 2020.

 

 

 

 

secretaris        voorzitter

 

 

Naar boven