Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/3282/SGA, 24 maart 2020, schorsing
Uitspraakdatum:24-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer S-20/3282/SGA

 

Betreft [verzoeker]

Datum 24 maart 2020

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van het Detentiecentrum (DC) Rotterdam (hierna: de directeur) heeft op 14 maart 2020 aan verzoeker een ordemaatregel opgelegd van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, voor de duur van veertien dagen, vanwege ernstig opruiend gedrag en het dreigen met rellen en de dood, ingegaan op 13 maart 2020 om 18:30 uur en eindigend op 27 maart 2020 om 18:30 uur.

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke reactie van de directeur en de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift (DC-2020-000118).

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat  het geval.

Verzoeker stelt ten onrechte in de afzonderingscel te verblijven. Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 13 maart 2020, komt naar voren dat verzoeker naar aanleiding van het aangepaste dagprogramma vanwege landelijke richtlijnen ter bestrijding van het coronavirus heeft gezegd: “we gaan met z’n allen rellen hier. Het wordt hier straks net als in Italië”. Hoewel het gedrag van verzoeker wordt gekwalificeerd als “opruiing” blijkt niet uit de stukken dat andere gedetineerden aanwezig waren op het moment dat hij die uitlating deed. Uit de uitspraak van verzoeker kan worden afgeleid dat hij op 13 maart 2020 daadwerkelijk van plan was om te gaan rellen, zodat de oplegging van de ordemaatregel op dat moment niet als onredelijk kan worden beschouwd. Uit de reactie van de directeur van 23 maart 2020 blijkt echter niet dat er ook nu nog omstandigheden zijn waaruit kan worden afgeleid dat verzoeker nog steeds van plan is om te gaan rellen. Verzoeker zou hebben toegegeven dat hij de uitspraak heeft gedaan, maar niet wordt vermeld of verzoeker nog steeds achter die uitspraak staat, dan wel dat hij inmiddels heeft aangegeven dat hij die uitspraak in een opwelling heeft gedaan en niet meer (of nooit) van plan is (geweest) om te gaan rellen. Gelet hierop is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet gebleken dat voortzetting van de ordemaatregel nog noodzakelijk is en komt de verdere tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur voor schorsing in aanmerking. Het verzoek zal worden toegewezen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

Deze uitspraak is op 24 maart 2020 gegeven door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

secretaris                                                   voorzitter

Naar boven