Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4906/GA, 30 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:30-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/4906/GA

betreft: [Klager]            datum: 30 maart 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. van Minderhout, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 1 oktober 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 februari 2020, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn klager, bijgestaan door mr. […], juridisch medewerkster bij het kantoor waar klagers raadsvrouw, mr. S. van Minderhout, werkzaam is, en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Almelo, gehoord. Als toehoorder was de heer […], lid van de Raad, aanwezig.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing tot oplegging van een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel van 5 september 2019, wegens een positieve urinecontrole (KA-2019-000332).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft de urinebuisjes niet zelf afgesloten. Hij kwam er later pas achter dat dit had gemoeten. De betreffende medewerker heeft de buisjes afgesloten, omdat hij snel te werk wilde gaan. Klager doet dat normaliter zelf, maar kreeg daar in dit geval geen gelegenheid voor. Hij heeft de verklaring van 27 augustus 2019 getekend, omdat hij bang was dat hij een disciplinaire straf zou krijgen voor het niet meewerken aan de afname van de urinecontrole als hij niet zou tekenen. Uit deze verklaring blijkt evenwel niet duidelijk wie de buisjes van stickers heeft voorzien. Op het formulier staat: ‘het vullen en het aanbrengen van de barcodes is door mij persoonlijk gedaan, hetzij in het bijzijn van mij’. Dit laat de mogelijkheid open dat niet klager, maar de betreffende medewerker de barcodes en verzegelingsstickers heeft aangebracht. In elk geval kan op basis hiervan niet de conclusie worden getrokken dat één en ander door klager persoonlijk is gedaan, terwijl artikel 3, vijfde lid, van de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen (de Regeling) dit wel voorschrijft. In RSJ 28 september 2009, 09/1939/GA, hetgeen een vergelijkbare situatie betreft, heeft de beroepscommissie overwogen dat een dergelijke algemene verklaring geen uitsluitsel geeft over de vraag of de strikte voorwaarden zijn nageleefd. Nu niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat klager de urinebuisjes heeft verzegeld, is het oordeel van de beklagcommissie dat de procedure correct is verlopen onbegrijpelijk en geeft deze blijk van een onjuiste interpretatie van de feiten en omstandigheden. Bovendien blijkt uit het dossier niet dat de reden van de urinecontrole klager is medegedeeld, terwijl artikel 3, tweede lid, van de Regeling dit vereist. De directeur heeft aangegeven dat een urinecontrole steekproefsgewijs mag worden afgenomen en dat het aldus niet noodzakelijk was de reden vooraf mede te delen. In RSJ 15 november 2013, 13/2287/GA, heeft de beroepscommissie vastgesteld dat ook indien sprake is van een steekproef, duidelijk dient te worden aangegeven dat het om een steekproef gaat teneinde misverstanden te voorkomen. Klager vond het vreemd dat er een urinecontrole bij hem werd afgenomen, nu er kort daarvoor nog een urinecontrole bij hem was afgenomen. Nu het hem niet duidelijk was dat het om een steekproef ging, is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Regeling.

De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. De buisjes zijn in het bijzijn van klager afgeplakt en het betreft klagers urine. Er is niemand anders in de kamer geweest en er is geen aanleiding om aan te nemen dat de betreffende medewerker zou hebben gesjoemeld. Wat betreft het mededelen van de reden van de urinecontrole geldt dat het soms voorkomt dat een medewerker een reguliere ad-random urinecontrole afneemt.

 

3.         De beoordeling

In artikel 3, tweede lid, van de Regeling is het volgende bepaald: “Alvorens de urine wordt afgenomen wordt de reden van de urinecontrole aan de gedetineerde medegedeeld en wordt de gedetineerde uitleg gegeven over de te volgen procedure”. In artikel 3, vijfde lid, van de Regeling is het volgende bepaald: De gedetineerde verdeelt onder toezicht van een ambtenaar of medewerker de urine over twee aan hem verstrekte buizen. De gedetineerde sluit de buizen af, waarna de ambtenaar of medewerker controleert of de buizen goed zijn afgesloten. De gedetineerde plakt vervolgens stickers met een uniek registratienummer of code op de twee buizen”.

De beroepscommissie stelt vast dat klager stelt dat niet hijzelf, maar de medewerker van de p.i. na de afname van zijn urine de stickers op de buizen heeft geplakt en dat de directeur deze lezing heeft bevestigd, althans niet heeft weersproken. In de door klager ondertekende verklaring van 27 augustus 2019 staat: “Het vullen van de buisjes en het aanbrengen van de barcodes is door mij persoonlijk gedaan, hetzij in het bijzijn van mij. Ook zijn de verzegelingsstickers aangebracht op de buisjes”. Klagers lezing past dan ook in de verklaring die hij na afloop van de urinecontrole heeft getekend. Nu in artikel 3, vijfde lid, van de Regeling is bepaald dat het plakken van de stickers op de buisjes door de gedetineerde dient te worden gedaan en niet is komen vast te staan dat dit in het onderhavige geval door klager is gedaan, zal het beroep reeds om die reden gegrond worden verklaard. Daarbij komt dat klager stelt dat de reden van de urinecontrole hem niet conform het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Regeling is medegedeeld. De directeur heeft dit, anders dan dat hij te kennen heeft gegeven dat het gebruikelijk is dat soms ad-random urinecontroles worden uitgevoerd, niet weersproken. De beroepscommissie stelt in dat verband vast dat, gelet op het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Regeling en zoals zij eerder overwoog in RSJ 15 november 2013, 13/2287/GA, ook indien sprake is van een steekproefsgewijze- of een zogenoemde ad-random urinecontrole, dient te worden aangegeven dat het om een steekproef of een ad-random controle gaat. Op die manier kunnen misverstanden in een later stadium worden voorkomen.

De beroepscommissie zal het beroep, gelet op het voorgaande, gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Zij kent klager een tegemoetkoming van € 37,50 toe.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 37,50 toekomt.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. H. Heddema, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 30 maart 2020.

 

 

 

 

secretaris        voorzitter

 

 

Naar boven