Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0125/TA C, 2 september 1999, beroep
Uitspraakdatum:02-09-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: C 99/125

betreft: [...] datum: 2 september 1999

De beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), heeft kennis genomen van een op 12 mei1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, met een aanvulling van 19 mei 1999, van

het hoofd van het Centrum voor forensisch-psychiatrische behandeling “Oldenkotte” (verder te noemen: de inrichting) te Eibergen,

gericht tegen een uitspraak d.d. 10 mei 1999 van de beklagcommissie uit de commissie van toezicht bij de inrichting, gegeven op een klacht van

[...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 juni 1999, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) “Over-Amstel” te Amsterdam, is namens het hoofd van de inrichting gehoord [...], behandelingscoördinator. Voorts is gehoordklager, bijgestaan door zijn raadsman mr. F. Swart. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft
a. de beslissing d.d. 19 maart 1999 van het hoofd van de inrichting tot - zo verstaat de beroepscommissie - schorsing van het proefverlof van klager, wegens twijfel aan de begeleidbaarheid van klager door de medewerkster mw. S vande Stichting Reclassering Nederland (SRN), ressort Arnhem (verder te noemen: de reclasseringsmedewerkster) en twijfel over de mate waarin de orde en veiligheid in de maatschappij gewaarborgd kunnen worden indien klager zichzelfstandig in de maatschappij begeeft;
b. de beslissing d.d. 25 maart 1999 tot intrekking van klagers proefverlof, wegens het niet nakomen van de proefverlofvoorwaarde dat hij zich begeleidbaar opstelt jegens de reclasseringsmedewerkster alsmede met het oog op demaatschappelijke veiligheid.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
2.1. Het standpunt van het hoofd van de inrichting
Het hoofd van de inrichting kan zich niet vinden in het standpunt van de beklagcommissie dat hij niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen het proefverlof in te trekken en dat het redelijker zou zijn geweest klager eerst de wachtaan te zeggen. De beklagcommissie heeft ten onrechte overwogen dat niet is gebleken dat klager één of meer proefverlofvoorwaarden heeft overtreden en/of dat de maatschappelijke veiligheid in het geding is. De beklagcommissie heeftzich daarbij ten onrechte laten leiden door haar opvatting, slechts ontleend aan het proefverlofverslag van 8 maart 1999, dat er geen sprake was van een onwerkbare situatie tussen de reclassering en klager.
Verwezen voorts is naar de proefverlofvoorwaarden d.d. 6 augustus 1998. Daarin is expliciet aangegeven dat klager zich controleerbaar, begeleidbaar en coöperatief dient op te stellen ten aanzien van de door SRN te biedenbegeleiding. Aanwijzingen van de begeleider dienen te worden opgevolgd en klager dient de reclassering zicht te bieden op de relatie met zijn partner. Voorts is in de proefverlofvoorwaarden vermeld: “Mochten begeleiding/behandelingdoor reclassering en/of “De Tender” niet mogelijk zijn, dan is de basis voor het proefverlof weggevallen en zal het proefverlof worden ingetrokken”.
Het proefverlofverslag d.d. 8 maart 1999 spreekt van een moeizaam te realiseren begeleidingscontact. De term “kans op uitholling van de reclasseringsbegeleiding” wordt gebezigd. Het verslag bevat enige passages waaruit door hethoofd van de inrichting de conclusie is getrokken dat het voor de reclasseringsmedewerkster niet mogelijk is om een aantal inhoudelijke en relevante thema’s met klager te bespreken. Op 18 maart 1999 heeft hierover overleg plaatsgehad tussen medewerkers van de inrichting en de reclasseringsmedewerkster. Hierin is naar voren gekomen dat het contact tussen de laatste en klager inmiddels verder was verslechterd en onwerkbaar werd geacht. Dereclasseringsmedewerkster heeft in dit overleg gemeld dat het zicht op contacten en activiteiten van klager haar volledig ontbrak, evenals de mogelijkheid hem in zijn gedrag en functioneren te corrigeren. Zij trof een gesloten frontaan in het contact met klager en zijn partner. Daarop is d.d. 19 maart 1999 besloten om klager en zijn partner voor een gesprek naar de inrichting te laten komen. In dit gesprek, met klager en zijn partner gevoerd door tweebehandelingscoördinatoren, is duidelijk geworden dat er sprake was van een ernstig verstoorde werkrelatie tussen klager en de reclasseringsmedewerkster. In het daarop volgende multidisciplinair overleg is vastgesteld dat er op datmoment geen begeleiding door de reclassering mogelijk was en dat daarmee de basis voor het proefverlof was weggevallen. Vervolgens is besloten klager met ingang van 19 maart 1999 voor een “time-out” in de inrichting op te nemen, methet doel te bezien op welke wijze het proefverlof voort te laten gaan. Klager is in deze periode in de gelegenheid gesteld te komen tot een gewijzigde houding ten opzichte van de begeleidende instantie.
Nadat echter op 24 maart 1999 in een gesprek tussen mevrouw Overduin, klager en de reclasseringsmedewerkster aan de eerste was gebleken dat het voor klager niet mogelijk is te kijken naar zijn aandeel in de ontstane situatie, isgeconcludeerd dat er geen garanties waren te verkrijgen voor een meer open en zicht biedend contact van de reclassering met klager. Daarop is, bij gebreke van een basis voor een directe voortgang van het proefverlof, besloten totintrekking van het proefverlof en terugplaatsing van klager in de inrichting. Het uitgangspunt daarbij bleef wel dat met klager gezocht zal worden naar mogelijkheden om het proefverlof te herstellen.
De beslissing tot intrekking van het proefverlof is mede ingegeven met het oog op de veiligheid van de maatschappij. De conclusie van de delictanalyse van klager is namelijk dat het delictgedrag direct gerelateerd is aan spanningen,frustraties en binnen de relatie met zijn partner opgelopen krenkingen, die hij van uit zijn onmacht en onvermogen niet in staat is adequaat te hanteren. Klagers delicten zijn door de jaren heen ernstiger geworden, er zijn minderwaarschuwingssignalen en er is sprake van een meer planmatig handelen geweest. De relatie tussen klager en zijn partner wordt steeds getekend door spanning, terwijl de psychische conditie van zijn partner bij tijden een zwarewissel lijkt te trekken op de draagkracht van klager. Gezien de achtergronden van het delictgedrag en de feitelijke relatie met zijn partner heeft de directie vanaf de aanvang van zijn resocialisatietraject sterk de nadruk gelegd opde noodzakelijke controleerbaarheid en begeleidbaarheid van klager tijdens zijn verblijf in de samenleving, zowel in zijn relationele ontwikkeling als in zijn omgang met vrouwen in het algemeen. Bij het wegvallen van de begeleidingdoor de reclassering is het recidivegevaar bij voortduring van het verblijf van klager in de maatschappij niet meer in te schatten.
De beslissing het proefverlof in te trekken past volledig in de visie en inschatting van de bij de overlegsituaties betrokken partijen, te weten de reclassering, de polikliniek “De Tender” en de staf van de inrichting. Op 21 april1999 heeft wederom een breed overleg plaatsgehad, waarbij ook vertegenwoordigers van de SRN aanwezig waren. De uitkomst daarvan was dat het opnieuw opstarten van het proefverlof nog niet verantwoord werd geacht. Bij brief van 20 mei1999 - ter zitting overgelegd - heeft de SRN, ressort Arnhem, nogmaals bevestigd dat het vanuit reclasseringsoogpunt op dit moment niet verantwoordt werd geacht, gelet op klagers gecompliceerde problematiek, een proefverlofsituatievan klager ambulant te begeleiden. De SRN onderschrijft nogmaals de intrekkings-beslissing.
Ter zitting is ten aanzien van het verdere verloop van klagers behandeling nog het volgende aangegeven.
Klagers situatie is inmiddels relatief stabiel ten aanzien van zowel zijn relatie, zijn werk als zijn begeleiding. Hij heeft thans, vanuit de resocialisatieafdeling “De Wiem” meerdaags onbegeleid verlof. Bij een goed verloop vandeze fase wordt zo spoedig mogelijk weer naar het realiseren van proefverlof gekeken.

2.2. Het standpunt van klager
Door en namens klager is daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. De beslissing van de beklagcommissie wordt juist geacht.
Er zijn geen gronden aanwezig die de bestreden beslissingen van de kliniek kunnen rechtvaardigen. Klagers proefverlof duurde ten tijde van de bestreden beslissingen reeds acht maanden. Van overtreding van proefverlofvoorwaarden wasgeen sprake. Er was geen onhoudbare werksituatie tussen de reclasseringsmedewerkster en klager en zijn partner, en klager hield zich aan gemaakte afspraken. De maatschappelijke veiligheid was evenmin in het geding. Tijdens devakantie van de reclasseringsmedewerkster in week 9 hebben medewerkers van de inrichting de reclasseringscontacten waargenomen. Zij hebben gemeld dat klager beter dan voorheen structuur en rust in zijn situatie kon aanbrengen.
In de periode van 8 tot 15 maart 1999 zijn klagers contacten met de reclasserings-medewerkster niet verslechterd. Van een crisis was dan ook geen sprake. In deze periode heeft klager evenmin proefverlofvoorwaarden overtreden. DeArnhemse reclassering heeft zich d.d. 13 april 1999 schriftelijk bereid verklaard de contacten opnieuw op te starten, zodra de inrichting daartoe het startsein geeft.
Klager is bij hervatting van het proefverlof volledig bereid verder samen te werken met de reclassering.
Op 18 juni 1999 heeft de rechtbank een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling (tbs) van klager behandeld. Twee externe deskundigen hebben geadviseerd de tbs te beëindigen.
Ter zitting zijn de schriftelijke beschouwingen en het advies d.d. 27 april 1999 van genoemde deskundigen overgelegd. Voorts is door en namens klager de volgende toelichting gegeven.
Van intrekking van proefverlof kan eerst sprake zijn bij ernstige incidenten. De door de reclasseringsmedewerkster in het verslag van 8 maart 1999 genoemde blokkade in de communicatie - indien daarvan op grond van de directie in hetberoepschrift aangeduide details al kan worden gesproken - kan redelijkerwijs niet als een zodanig ernstig incident worden aangemerkt. Er waren wel problemen in de communicatie. Het gevoel bestaat dat de inrichting geen serieuzepoging heeft gedaan om het contact tussen klager en de reclassering beter op gang te helpen en de problematiek op te lossen. De beslissing tot de “time-out” en de intrekking van het proefverlof worden als een paniekerigeover-reactie op het bedoelde verslag beschouwd. Deze reactie heeft waarschijnlijk meer kwaad dan goed gedaan. Met minder ingrijpende middelen, bijvoorbeeld vervanging van de reclasseringsmedewerkster, had kunnen worden volstaan.Klager heeft in januari 1999 op “De Tender” al aangegeven dat de communicatie tussen hem en deze medewerkster wat moeizaam verliep en heeft toen al aan de inrichting verzocht daaraan iets te doen.
Het gegeven dat klager nu 6-daags-verlof geniet, hetgeen meebrengt dat hij wekelijks zes nachten thuis slaapt en één nacht in “De Wiem”, spoort niet met de optiek dat hij een intensieve begeleiding door de reclassering zou behoeven,en niet zou zijn in te schatten of hij een gevaar voor de maatschappij zou vormen.
3. De beoordeling
Het hoofd van de inrichting heeft klager proefverlof verleend met ingang van 10 augustus 1998, onder op schrift gestelde voorwaarden d.d. 6 augustus 1998.
Het hoofd van de inrichting heeft een goede begeleiding door de reclassering wezenlijk geacht voor het welslagen van klagers proefverlof. Het onderhouden van contact met de SRN, ressort Arnhem, is als bijzondere voorwaardeopgenomen. Daaraan zijn nadere richtlijnen verbonden voor klagers opstelling ten opzichte van deze begeleiding:
hij dient zich controleerbaar, begeleidbaar en coöperatief op te stellen en is gehouden de aanwijzingen van de begeleider op te volgen. Voorts is in de voorwaarden aangegeven dat het proefverlof zal worden ingetrokken indienbegeleiding door de reclassering niet mogelijk is.

Uit klagers verklaring ter zitting blijkt dat zijn communicatie met de reclasseringsmedewerkster in januari 1999 “wat moeizaam” verliep, terwijl het proefverlofverslag d.d. 8 maart 1999 -over de maanden januari en februari 1999- opvijf plaatsen melding maakt van ernstige communicatieproblemen, van dien aard dat de reclasseringsmedewerkster de ervaring had dat de bespreekbaarheid en bijsturingsmogelijkheid van de desbetreffende onderwerpen dan wel voorvallenwegviel.
De reclasseringsmedewerkster achtte het gevaar voor uitholling van de begeleiding aanwezig, doch was bereid de begeleiding de komende twee maanden te waarborgen, indien de continuering daarvan verantwoord werd geacht door hethoofd van de inrichting en de Minister van Justitie.
Nadat de reclasseringsmedewerkster een verdere verslechtering van de situatie had gemeld is het hoofd van de inrichting er toe overgaan om klager, nadat hij hieromtrent was gehoord, op 19 maart 1999 voorlopig naar de inrichtingterug te roepen in afwachting van de uitkomst van nader beraad in verschillende samenstellingen over de begeleiding en de voortgang van het proefverlof.
Het hoofd van de inrichting heeft klager over deze beslissing gehoord en klager is daarover schriftelijk, onder opgave van redenen, geïnformeerd.

De beroepscommissie is van oordeel dat de bestreden beslissing onder 1.a., het hiervoor overwogene in aanmerking nemend, zowel procedureel als inhoudelijk niet als in strijd met de wet en evenmin als onredelijk of onbillijk kanworden aangemerkt.

In de periode van 19 maart 1999 tot 25 maart 1999 is klager in de gelegenheid gesteld zijn aandeel in de situatie onder ogen te zien. Voorts heeft -in verschillende samenstellingen- een uitvoerige herbezinning op klagers proefverlofplaatsgehad. Oordelend dat klager niet in staat was bedoeld inzicht te verkrijgen en geïnformeerd door de SRN, dat de begeleiding door de reclassering niet langer mogelijk werd geacht, heeft het hoofd van de inrichting vervolgens op25 maart 1998 -op de genoemde gronden- besloten het proefverlof in te trekken.

De beroepscommissie overweegt ten aanzien van de bestreden beslissing onder 1.b. als volgt.
Krachtens art. 50, derde lid, van de BVT is het hoofd van de inrichting bevoegd het proefverlof in te trekken -onder meer- bij overtreding van een bepaalde voorwaarde.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat klager is tekortgeschoten in zijn houding ten opzichte van de begeleidster. Van overtreding van de proefverlofvoorwaarden kan worden gesproken en intrekkingop deze grond is mogelijk.
Klager acht de intrekkingsbeslissing buitenproportioneel.
De beroepscommissie is van oordeel dat aan het hoofd van de inrichting in dezen een ruime mate van beoordelingsvrijheid toe komt, mede gelet op diens zware verantwoordelijkheid tegenover de samenleving. De intrekking is zeeringrijpend voor klager, doch de gevolgen er van zijn verzacht door aan klager spoedig na zijn terugkeer in de inrichting ruime verloffaciliteiten te verlenen. Voorts is toegezegd dat, bij goed verloop van het huidige meerdaagseverlof, de mogelijkheid van proefverlof zo spoedig mogelijk weer wordt bezien.
De bestreden beslissing, die geacht wordt te zijn genomen wegens overtreding van de proefverlofvoorwaarden, is genomen na ruim beraad en met in achtneming van de hoor-en informatieplicht. De beroepscommissie acht de beslissing,gelet op het hiervoor overwogene, niet in strijd met de BVT en evenmin, gelet op het hiervoor overwogene, onredelijk of onbillijk.

Het beroep van het hoofd van de inrichting zal derhalve gegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag op beide onderdelen alsnog ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, prof.dr. L.A.J.M. van Eck en mr. N. Jörg, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 2 september 1999

secretaris voorzitter

Nummer: C 99/125/TA

Betreft: [...], verder te noemen klager.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden,van 21 juni 1999, gehouden in de penitentiaire inrichtingen “Over-Amstel” te Amsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. S.L. Donker,
leden: prof.dr. L.A.J.M. van Eck en mr. N. Jörg.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. C.F. Swart-Babbé.

Gehoord is, namens het hoofd van het Centrum voor forensisch-psychiatrische behandeling “Oldenkotte” te Eibergen, [...], behandelingscoördinator. Voorts is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. F. Swart, gehoord.

Namens het hoofd van de inrichting is -zakelijk weergegeven- de volgende toelichting gegeven.
Klagers situatie is inmiddels relatief stabiel ten aanzien van zowel zijn relatie, zijn werk als zijn begeleiding. Hij heeft thans, vanuit de resocialisatieafdeling “De Wiem” meerdaags onbegeleid verlof. Bij een goed verloop vandeze fase wordt zo spoedig mogelijk weer naar het realiseren van proefverlof gekeken.

Door en namens klager is – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard.
Op 18 juni 1999 heeft de rechtbank een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling (tbs) van klager behandeld. Twee externe deskundigen hebben geadviseerd de tbs te beëindigen.
Ter zitting zijn de schriftelijke beschouwingen en het advies d.d. 27 april 1999 van genoemde deskundigen overgelegd. Voorts is door en namens klager de volgende toelichting gegeven.
Van intrekking van proefverlof kan eerst sprake zijn bij ernstige incidenten. De door de reclasseringsmedewerkster in het verslag van 8 maart 1999 genoemde blokkade in de communicatie - indien daarvan op grond van de directie in hetberoepschrift aangeduide details al kan worden gesproken - kan redelijkerwijs niet als een zodanig ernstig incident worden aangemerkt. Er waren wel problemen in de communicatie. Het gevoel bestaat dat de inrichting geen serieuzepoging heeft gedaan om het contact tussen klager en de reclassering beter op gang te helpen en de problematiek op te lossen. De beslissing tot de “time-out” en de intrekking van het proefverlof worden als een paniekerigeover-reactie op het bedoelde verslag beschouwd. Deze reactie heeft waarschijnlijk meer kwaad dan goed gedaan. Met minder ingrijpende middelen, bijvoorbeeld vervanging van de reclasseringsmedewerkster, had kunnen worden volstaan.Klager heeft in januari 1999 op “De Tender” al aangegeven dat de communicatie tussen hem en deze medewerkster wat moeizaam verliep en heeft toen al aan de inrichting verzocht daaraan iets te doen.
Het gegeven dat klager nu 6-daags-verlof geniet, hetgeen meebrengt dat hij wekelijks zes nachten thuis slaapt en één nacht in “De Wiem”, spoort niet met de optiek dat hij een intensieve begeleiding door de reclassering zou behoeven,niet zou zijn in te schatten of een gevaar voor de maatschappij zou vormen.

secretaris voorzitter

Naar boven