Nummer S-20/3296/SGA
Betreft: verzoeker
Datum 25 maart 2020
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van verzoeker (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van het Detentiecentrum (DC) Rotterdam (hierna: de directeur) heeft op 14 maart 2020 aan verzoeker een ordemaatregel opgelegd van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, voor de duur van veertien dagen, vanwege opruiend gedrag en het dreigen met rellen, ingaande op 13 maart 2020 om 18.25 uur en eindigend op 27 maart 2020 om 18.25 uur.
Verzoekers raadsman, mr. J.H.S. Vogel, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft de directeur in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op het verzoek te reageren. Daarnaast heeft de voorzitter kennisgenomen van het klaagschrift (DC-2020-000 119) en van de schriftelijke aanvulling op het schorsingsverzoek van verzoekers raadsman.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 13 maart 2020, komt naar voren dat verzoeker naar aanleiding van het aangepaste dagprogramma vanwege landelijke richtlijnen ter bestrijding van het coronavirus heeft gezegd: “We gaan met z’n allen rellen hier. Je zult zien dat hier problemen van komen”. Hoewel het gedrag van verzoeker wordt gekwalificeerd als “opruiing” blijkt - zoals ook door verzoekers raadsman is aangevoerd - niet uit de stukken dat andere gedetineerden aanwezig waren op het moment dat hij die uitlating deed. Uit de uitspraak van verzoeker kan worden afgeleid dat hij op 13 maart 2020 daadwerkelijk van plan was om te gaan rellen, zodat de oplegging van de ordemaatregel op dat moment niet als onredelijk kan worden beschouwd. Uit de reactie van de directeur van 24 maart 2020 blijkt echter niet dat er ook nu nog omstandigheden zijn waaruit kan worden afgeleid dat verzoeker nog steeds van plan is om te gaan rellen. Gelet hierop is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet gebleken dat voortzetting van de ordemaatregel nog noodzakelijk is en komt de verdere tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur voor schorsing in aanmerking. Het verzoek zal worden toegewezen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
Deze uitspraak is op 25 maart 2020 gegeven door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.
secretaris voorzitter
Versie informatie document
Publicatie op Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming:
Huidige versie: 1
Datum beschikbaarheid huidige versie: 16-04-2020 (vanaf dit moment beschikbaar op Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming)
Datum document:
Uitspraakdatum: 25-03-2020