Nummer : S-19/2695/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 17 december 2019
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. L. de Leon, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 12 december 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in eigen cel of verblijfsruimte, ingaand op 12 december 2019 om 15.05 uur en eindigend op 26 december 2019 om 15.05 uur, wegens het aantreffen van vier smartphones met toebehoren in verzoekers meerpersoonscel (mpc).
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het schrijven van de beklagcommissie bij voornoemde p.i. van 16 december 2019 waaruit blijkt dat het verzoekschrift als klaagschrift in behandeling wordt genomen alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 16 december 2019.
1. De beoordeling
Verzoeker stelt in een mpc te verblijven en geen weet te hebben gehad van de in de cel aangetroffen smartphones. Twee medegedetineerden hebben voornoemde contrabande in de mpc verstopt en dat hebben ze ook bekend. Ook hebben zij verklaard dat verzoeker geen weet had van de contrabande. Ook stelt verzoeker dat de bestreden beslissing door een onbevoegd persoon is genomen.
De voorzitter is van oordeel dat de bestreden beslissing wel door een bevoegd persoon is genomen en stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur, waaronder de bestreden beslissing en het schriftelijk verslag, volgt dat er in de mpc waar verzoeker verblijft een spitactie heeft plaatsgevonden waarbij onder andere vier smartphones zijn aangetroffen. Ook blijkt dat er in verzoekers mpc vier medegedetineerden verblijven en verzoeker tijdens het horen heeft aangegeven geen weet te hebben van de smartphones. De directeur stelt dat verzoeker niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij niet wist dat de contrabande in de mpc aanwezig waren. De directeur stelt dat niet mogelijk en geloofwaardig is dat verzoeker evenals zijn celgenoten geen weet hebben gehad van de aanwezigheid van deze contrabande.
De voorzitter overweegt dat in beginsel alle in een mpc verblijvende gedetineerden verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de vondst van contrabande in die cel, tenzij de betrokken gedetineerde geen weet heeft of kon hebben van de aanwezigheid daarvan. Nu verzoeker stelt dat hij geen weet heeft gehad van de aanwezigheid van de aangetroffen contrabande in zijn mpc en in het schriftelijk verslag en de inlichtingen van de directeur niets is vermeld over de feitelijke situatie van en de omstandigheden waaronder de smartphones zijn aangetroffen, kan de voorzitter niet beoordelen of verzoeker al dan niet weet heeft gehad of had kunnen hebben van de aanwezigheid van de contrabande in de mpc en zodoende of hij voor het bezit daarvan in redelijkheid verantwoordelijk kan worden gehouden. Verzoeker kan dan ook niet zonder meer verantwoordelijk worden gehouden voor de in de mpc aangetroffen contrabande, zodat de beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf onvoldoende is gemotiveerd. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.
Aldus gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 17 december 2019
secretaris voorzitter