Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5147/TB, 26 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:26-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

nummer:         R-19/5147/TB

 

betreft: [klager]            datum: 26 maart 2020

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.A. Heidanus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een beslissing van 1 november 2019 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 maart 2020, gehouden op de afdeling 2A van de Pompestichting, locatie Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. N.A. Heidanus, en namens verweerder, […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid. 

Het lid mr. dr. A.M.G. Smit was in verband met ziekte verhinderd om ter zitting te verschijnen en heeft op grond van de stukken de zaak mede beoordeeld.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Verweerder heeft beslist klager te plaatsen in een voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ-voorziening) van de Pompestichting waarbij het individueel beveiligingsniveau is vastgesteld als hoog.

 

2.         De feiten

Klager is bij onherroepelijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Bij beslissing van 28 juli 2009 is hij in FPC De Rooyse Wissel geplaatst. Daarna is hij overgeplaatst naar achtereenvolgens FPC Veldzicht, FPC Dr. S. van Mesdag, de Pompestichting, opnieuw FPC Veldzicht en, bij beslissing van 10 december 2015, wederom naar de Pompestichting. Bij beslissing van 10 april 2019 is aan klager een EVBG-status toegekend. De Pompestichting heeft klager op 15 april 2019 aangemeld voor plaatsing in een LFPZ-voorziening.

In Pro Justitia rapportages van 28 juni 2019 is geadviseerd klager te plaatsen in een LFPZ-voorziening.

Een advies van 15 oktober 2019 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing langdurig forensisch psychiatrische zorg (LAP) luidt dat de behandelaars ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de LFPZ-indicatie met een hoog beveiligingsniveau hebben kunnen komen.

Klager is op 29 oktober 2019 gehoord over het voornemen hem te plaatsen in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting met een hoog beveiligingsniveau. Verweerder heeft op 1 november 2019 beslist klager in die voorziening te plaatsen. Deze plaatsing is inmiddels gerealiseerd.

 

3.         De standpunten

Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. 

De juiste mensen zitten niet aan tafel. Waar is het hoofd behandeling? Klager wordt misbruikt, mishandeld, bedreigd, vergiftigd en racistisch behandeld. Hij wil naar de mensenrechter. Hij voelt zich niet veilig in de instelling. Hij voelt zich niet veilig in de kamer waar de zitting wordt gehouden nu er gepraat wordt over dwangmedicatie. Ambtenaren doen van alles. Het zijn psychopaten. Niemand kan het iets schelen. Ze kunnen je vermoorden. Klager krijgt bulten op zijn rug. Het is moeilijk om in een behandeling te investeren. Klager gaat een beetje tegen zijn advocaat in. Hij is niet ziek maar zit al jarenlang binnen. Hij zit in een circuit en als je niet meewerkt, willen ze je doden. Alles wordt omgedraaid. Klager wil een beetje menselijkheid. Wat gebeurt er als je een ketel op het vuur zet? Als zijn familie erbij zit en een tolk is klager niet lastig. Klager vraagt zich af wat er met hem gaat gebeuren. Hij is vader van een kind en geen psychopaat. Hij is geen moordenaar, maar wordt wel zo behandeld.

Klagers raadsman heeft het volgende aangevoerd. Klager is ontevreden over de gang van zaken. Hij ervaart wanhoop en frustratie. Hij ondervindt meer problemen binnen de tbs dan daarbuiten. De instelling is voor hem een pathogene omgeving. Klager verblijft in totale isolatie. Hij heeft nooit een reële behandelkans gekregen. Hij is in veel instellingen opgenomen maar daar heeft men nooit een methode gevonden om met klager aan de slag te gaan en hem te resocialiseren. Het is te makkelijk om alles aan klager te wijten. De plaatsing in de LFPZ is te zwaar en ondoelmatig. Klagers kwaliteit van leven wordt hiermee niet bevorderd. Deze plaatsing kan hem alleen maar kwaad doen. Hij heeft nooit een redelijke kans gekregen op behandeling. Door de LAP is gesteld dat klager wel behandeling is geboden, maar dit is niet juist. Er is geen enkele reële behandelpoging gedaan. Te gemakkelijk wordt aangenomen dat klager onbehandelbaar is en ongeneeslijk ziek. Het naar de LFPZ sturen van iemand die lastig is, duidt op behandelarmoede of een gebrek aan moed. Het wegstoppen van klager op de afdeling 2A is disproportioneel, gelet op de aard van het indexdelict. De raadsman vreest dat klager ook op de afdeling 2A onaangepast zal blijven. De plaatsing is contra geïndiceerd en in strijd met de artikelen 3 en 5 EVRM.

Klager heeft geen eerlijk proces gehad en is in een oneigenlijk systeem geplaatst. Verzocht wordt om het beroep gegrond te verklaren en klager de reële behandelkans te bieden die hem nooit eerder is geboden. Er hebben al lang geen incidenten meer plaatsgevonden. Toewerken naar maximaal tweemaal per jaar begeleid verlof is geen perspectief bieden.

Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. Abusievelijk is ‘artikel 2 EVRM’ in het verweer vermeld. Dit moet zijn: ‘artikel 3 EVRM’. Er is geen sprake van strijd met artikel 3 en/of artikel 5 EVRM. Klager verblijft op grond van een aan hem opgelegde tbs-maatregel in een FPC en krijgt een op zijn problematiek toegesneden behandeling aangeboden. Voor zover het beroep betrekking heeft op de oplegging/verlenging van de tbs-maatregel, de EVBG-status en/of maatregelen die aan klager zijn opgelegd, kan klager niet in het beroep worden ontvangen. Ten aanzien van deze onderwerpen is de beroepscommissie niet bevoegd, dan wel is er geen sprake van een voor beroep vatbare beslissing ex artikel 69 Bvt. Klager heeft in heel veel tbs-instellingen verbleven. Betwist wordt dat hem geen behandeling is aangeboden. Voor benutting van behandelmogelijkheden is enige medewerking van klager nodig. Er is eerder verzocht om klager in een LFPZ-voorziening te plaatsen maar de Pro Justitia rapporteurs hebben toen geadviseerd om nog een behandelpoging te ondernemen. Dit is gebeurd. Er hebben allerlei behandelpogingen plaatsgevonden maar die hebben niet het gewenste effect gehad. In 2018 is een zorgconferentie gehouden en is gedacht aan de toediening van dwangmedicatie en plaatsing in een longcare voorziening. Klagers behandelaars waren van oordeel dat dit niets zou opleveren in verband met het noodzakelijke beveiligingsniveau. De Minister is tevens verantwoordelijk voor de veiligheid van medepatiënten en personeel. In verband met klagers gevaar voor de veiligheid is hem een EVBG-status toegekend en het is nog steeds noodzakelijk om die te handhaven. Er is geen alternatief mogelijk voor plaatsing in de LFPZ met een hoog beveiligingsniveau. Toegewerkt blijft worden naar plaatsing op een afdeling binnen de LFPZ met meer bewegingsvrijheid, zoals een kleine LFPZ-afdeling op de locatie Zeeland. Nodig is echter dat ook klager hierin investeert.

 

4.         De beoordeling

Voor zover klagers beroep het opleggen/verlengen van zijn tbs, ordemaatregelen, plaatsing op de afdeling voor (zeer) intensieve zorg en/of de oplegging van een EVBG-status betreft, gaat het niet over beslissingen in de zin van artikel 69, eerste lid, Bvt en valt het buiten de reikwijdte van deze procedure. In zoverre zal de beroepscommissie klager niet-ontvankelijk in het beroep verklaren. 

Volgens het door verweerder gevolgde beleid komt een ter beschikking gestelde, met inachtneming van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg, in aanmerking voor plaatsing in een LFPZ-voorziening, indien

a) er blijkens recente risicotaxatie risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke of psychische schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd,

b) beveiliging naast eventuele zorg nodig is om te voorkomen dat hij tot een onder a) genoemd delict komt,

c) het delictrisico niet zodanig is afgenomen dan wel beheersbaar is geworden dat hij buiten beveiliging en toezicht kan,

d) hij conform ‘state of the art’ alle behandelingsmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar.

 

Er zijn rapportages en adviezen uitgebracht over klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid: de aanmelding van 15 april 2019 voor de plaatsing van klager in een LFPZ voorziening, het advies van de LAP van 15 oktober 2019, de Pro Justitia rapportages van 28 juni 2019 en het advies van 1 april 2019 over toekenning van een EVBG status. Die rapportages en adviezen zijn naar het oordeel van de beroepscommissie zorgvuldig tot stand gekomen en kunnen dus worden betrokken bij de beantwoording van de vraag of klagers verblijf in een LFPZ voorziening noodzakelijk is.

Gelet op de rapportages en adviezen heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een LFPZ-voorziening met een hoog beveiligingsniveau voldoet en dat een LFPZ voorziening met een hoog beveiligingsniveau vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is ook in aanmerking genomen dat klager vanwege zijn persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid niet behandelbaar is gebleken, een EVBG-status heeft en als voortdurend delictgevaarlijk wordt aangemerkt.

De beroepscommissie acht niet aannemelijk geworden dat klager tijdens zijn opnames in vier verschillende tbs-instellingen geen reële/adequate behandelmogelijkheden zijn (aan)geboden.

De beroepscommissie heeft ter zitting begrepen dat verweerder en de instelling ernaar streven om klager zodra dat mogelijk is op een kleine afdeling van de LFPZ-locatie Zeeland te plaatsen en dat in de tussentijd getracht wordt om zijn bewegingsvrijheid op afdeling 2A zoveel mogelijk te verruimen.

De beroepscommissie merkt hierbij op dat een positieve opstelling en inbreng van klager daarbij onontbeerlijk zijn.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hierbij heeft de beroepscommissie verder meegewogen dat er (thans) geen mogelijkheid is om klager elders in een LFPZ voorziening met hetzelfde noodzakelijke hoge individuele beveiligingsniveau te plaatsen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie maakt de bestreden beslissing geen inbreuk op een recht als vermeld in artikel 3 en/of artikel 5 van het EVRM en is er evenmin sprake van schending van enig ander wettelijk voorschrift dan wel enige andere eenieder verbindende bepaling. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager niet ontvankelijk in het beroep, voor zover dat betrekking heeft op het opleggen/verlengen van de tbs, ordemaatregelen, plaatsing op de afdeling voor (zeer) intensieve zorg en/of de oplegging van de EVBG-status, en verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. dr. A.M.G. Smit, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 26 maart 2020.

 

               

 

 

            secretaris                                voorzitter

Naar boven