Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5122/TB, 26 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:26-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/5122/TB

 

betreft: [klager]            datum: 26 maart 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.A. Heidanus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een beslissing van 25 oktober 2019 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 maart 2020, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klagers raadsman mr. N.A. Heidanus, en namens verweerder, […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid. 

Klager heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting te verschijnen.

Het lid mr. dr. A.M.G. Smit was in verband met ziekte verhinderd om ter zitting te verschijnen en heeft op grond van de stukken de zaak mede beoordeeld.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Verweerder heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ-voorziening) met een hoog individueel beveiligingsniveau van de Pompestichting, welke beslissing moet worden begrepen als voortzetting van klagers verblijf in die voorziening.

 

2.         De feiten

Klager is na een eerder verblijf in de Pompestichting en FPC Veldzicht bij beslissing van 9 april 2015 geplaatst in een longstayvoorziening van de  Pompestichting. Bij beslissing van 5 september 2016 heeft verweerder bepaald dat die plaatsing met een hoog beveiligingsniveau wordt voortgezet.

Het hoofd van de Pompestichting heeft bij brief van 29 april 2019 te kennen gegeven dat hij geen mogelijkheden voor behandeling ziet en geadviseerd om klagers verblijf in de LFPZ-voorziening met een hoog individueel beveiligingsniveau te continueren.

Pro Justitia rapportages over klager van 12 juli 2019 en 24 juli 2019 houden in dat er geen reden is om aan te nemen dat het functioneren van klager, die heeft geweigerd aan die rapportages mee te werken, is verbeterd.

De Landelijke Adviescommissie Plaatsing langdurig forensisch psychiatrische zorg (LAP) heeft in haar advies van 22 oktober 2019 geconcludeerd dat klagers behandelaars in redelijkheid hebben kunnen oordelen dat hervatting van een op verandering gebaseerde behandeling niet zinvol is en geadviseerd om klagers plaatsing op de LFPZ met een hoog individueel beveiligingsniveau te handhaven. Vervolgens heeft verweerder de bestreden beslissing genomen. 

 

3.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. 

Klager heeft een goede ontwikkeling doorgemaakt. Hij heeft zelf een deelplan voor zorg en toezicht buiten de LFPZ opgesteld. Hij wil gefaseerd resocialiseren. Klager is heel pienter. Betreurd wordt dat de geplande zorgconferentie tot tweemaal toe is afgezegd. Tot nu toe is geen effectieve route voor klager uitgestippeld, waardoor geen zorg op maat is geboden. Het is de vraag of een LFPZ plaatsing nodig is en of de tbs eraf kan. Nagedacht dient te worden over de mogelijkheid om klager op grond van artikel 2.3 Wfz in een GGz instelling te plaatsen. De LFPZ-plaatsing dient niet voortgezet te worden. Klager wil graag in een RIBW worden geplaatst. Hij is realistisch. Hij is ouder geworden en begrijpt dat hij levenslang zorg behoeft. Hij heeft meer inzicht gekregen en staat steviger in zijn schoenen. Zijn uiteindelijke en hoogste doel is om in het kader van een WOTS-procedure naar Israël te worden overgebracht. Het incident dat in Uden heeft plaatsgevonden, wordt hem lang nagedragen. Klager hoopt een nieuwe kans te krijgen.

Namens verweerder is in beroep het volgende standpunt ingenomen. 

Betreurd wordt dat de geplande zorgconferentie tot tweemaal niet is doorgegaan. Het is heel druk. Verwacht wordt dat de zorgconferentie in maart/april 2020 zal plaatsvinden maar er is nog geen datum bekend. Beëindiging van de tbs maatregel kan in het kader van deze procedure niet aan de orde zijn. Volgens de Pompestichting functioneert klager goed in de instelling. Klager is binnen de LFPZ op zijn plaats. Er is weinig behandeldruk, veel structuur en een hoog beveiligingsniveau. Klagers kernproblematiek is niet wezenlijk veranderd. Klager heeft gezegd dat hij nu wel openstaat voor nader gedragskundig onderzoek. Er is echter geen echte verandering geconstateerd in zijn toestandsbeeld. Het hoogst haalbare lijkt het bijstellen van het individueel beveiligingsniveau. Bezien wordt of begeleid verlof mogelijk is, maar de prognose is somber. Volgens de Pompestichting is er een vroegsignaleringsplan opgesteld. Geprobeerd wordt om te onderzoeken of klager zelf actief aan vroegsignalering kan bijdragen. Gelet op klagers pathologie wordt getwijfeld of klager buiten een LFPZ voorziening kan worden verpleegd. Van belang is om eerst de zorgconferentie af te wachten. Ten tijde van de bestreden beslissing, en nog steeds, werd/wordt de LFPZ met een hoog individueel beveiligingsniveau als de beste plaatsingsmogelijkheid gezien. De LFPZ heeft beveiligingsniveau 4. Misschien kan klagers individuele beveiligingsniveau in de toekomst naar middel worden bijgesteld. Daarmee kan hij nog niet met verlof. Hij kan pas met verlof als zijn individuele beveiligingsniveau laag is. Daarvan was en is nu nog geen sprake.

 

4.         De beoordeling

Volgens het door verweerder gevolgde beleid komt een ter beschikking gestelde, met inachtneming van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg, in aanmerking voor plaatsing in een LFPZ-voorziening, indien

a) er blijkens recente risicotaxatie risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke of psychische schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd,

b) beveiliging naast eventuele zorg nodig is om te voorkomen dat hij tot een onder a) genoemd delict komt,

c) het delictrisico niet zodanig is afgenomen dan wel beheersbaar is geworden dat hij buiten beveiliging en toezicht kan,

d) hij conform ‘state of the art’ alle behandelingsmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar.

Klager verblijft sinds 2015 in de LFPZ-voorziening van de Pompestichting.

In paragraaf 4 van het Beleidskader langdurige forensisch psychiatrische zorg, in werking getreden op 1 januari 2019, is bepaald dat door middel van een periodieke toets door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van plaatsing in een LFPZ-voorziening nog noodzakelijk is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de terbeschikkinggestelde en het recidiverisico te onderzoeken.

Uit de Pro Justitia rapportages van 12 en 24 juli 2019 komt naar voren dat op grond van de stukken – klager wilde niet meewerken aan het onderzoek – is geconcludeerd dat klagers diagnose en gedrag door de jaren heen ongewijzigd zijn gebleven en dat er geen reden is om aan te nemen dat klagers functioneren in de tussentijd is verbeterd.

Uit het verlengingsadvies van 29 april 2019 van het hoofd van de LFPZ van de Pompestichting, locatie Zeeland, volgt dat er geen draagkracht voor behandeling is bij klager en dat er ook geen mogelijkheden voor behandeling van klager worden gezien. Voortzetting van zijn plaatsing in een LFPZ-voorziening met een hoog individueel beveiligingsniveau is volgens de behandelaars geïndiceerd.

De LAP heeft geadviseerd dat hervatting van een op verandering gerichte behandeling niet zinvol is en dat er geen mogelijkheid is voor een uitstroomtraject van klager naar een GGz-voorziening of een andere instelling waar het noodzakelijke niveau van zorg en beveiliging kan worden geboden. De LAP heeft in verband met een te houden zorgconferentie wel aandacht gevraagd voor de vraag waar klagers impulsieve agressie vandaan komt en of klagers medicatie voldoende is voor het inperken van zijn agressieve impulsen.

De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat klager voor een voortgezet verblijf in een LFPZ voorziening met een hoog individueel beveiligingsniveau in aanmerking komt. Vooralsnog zijn er onvoldoende redenen gebleken klager over te plaatsen naar een andere behandelinrichting. De bestreden beslissing kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

De beroepscommissie merkt op dat zij het van groot belang acht dat de geplande zorgconferentie, die al tweemaal niet is doorgegaan, zo snel mogelijk alsnog zal worden gehouden.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. dr. A.M.G. Smit, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 26 maart 2020.

 

 

             

      

            secretaris                                voorzitter

 

Naar boven