Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5476/GB, 31 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:31-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/5476/GB

Betreft: [klager]            datum: 31 maart 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.N.A. Brouns, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 6 december 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing en het bericht van mr. M.F.M. Ortner dat zij de zaak van mr. D.N.A. Brouns heeft overgenomen en zich als opvolgend advocaat heeft gesteld.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 19 januari 2013 gedetineerd. Bij beslissing van 3 april 2019 is klager, die verbleef in de gevangenis van de p.i. Arnhem, op eigen verzoek geselecteerd voor de gevangenis van de p.i. Zwolle, waar hij sinds 12 april 2019 verblijft.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager ontvangt al enkele maanden geen bezoek meer van zijn partner, hetgeen ook uit de bezoekersregistratie blijkt. De lange duur van de straf en de daaropvolgende tbs-maatregel, vormen een indicatie om de tenuitvoerlegging van de straf dichterbij klagers naasten ten uitvoer te leggen. Bovendien is geen rekening gehouden met de persoonlijke belangen van klager. Verwezen wordt naar een brief van de GZ-psycholoog waaruit blijkt dat zelfs het inrichtingspersoneel zich zorgen maakt over de gevolgen die het verblijf in de p.i. Zwolle voor klager heeft.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Klager is op 1 april 2019 in de p.i. Arnhem geplaatst. Omdat de voorkeur van klager in verband met de reistijd voor zijn familie duidelijk uitging naar de p.i. Zwolle, is hij op 12 april 2019 overgeplaatst naar de p.i. Zwolle. Klagers partner woonde toen in Apeldoorn, zijn broers wonen in Kampen en zijn moeder woont in Rotterdam. Onderhavig verzoek is gebaseerd op de omstandigheid dat klagers partner inmiddels is verhuisd naar Hengelo en klager niet meer regelmatig kan bezoeken in de p.i. Zwolle. De reistijd met het openbaar vervoer van Hengelo naar Zwolle is niet significant langer dan vanuit Apeldoorn en de afstand is goed te bereizen. Daarbij heeft klager niet onderbouwd dat zijn partner niet tot reizen in staat zou zijn. De enkele reden dat het eenvoudiger is voor haar om naar Almelo af te reizen, is onvoldoende. Bovendien is klager recentelijk om dezelfde reden naar de p.i. Zwolle overgeplaatst. Uit de bezoekersoverzichten blijkt dat klagers partner in de periode tot en met 12 oktober 2019 één keer per maand naar de p.i. Zwolle is afgereisd voor een bezoek zonder toezicht. Na 12 oktober 2019 is zij niet meer op bezoek gekomen. Overigens heeft klager sinds 30 oktober 2019 helemaal geen bezoek meer ontvangen, ook niet van zijn broers die in Kampen wonen. Nu niet is aangetoond dat klagers partner niet in staat is naar de p.i. Zwolle af te reizen, de p.i. Zwolle in hetzelfde arrondissement ligt als de p.i. Almelo en klager recentelijk nog een overplaatsingsverzoek heeft ingediend, is de beslissing om klager niet weer voor overplaatsing in aanmerking te laten komen niet onredelijk.

 

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft – zo blijkt uit zijn verzoek van 28 oktober 2019 – verzocht om overplaatsing naar de p.i. Almelo, omdat zijn partner verhuisd is naar Hengelo. Klager hoopt dat een overplaatsing leidt tot meer bezoek van zijn familie. Ook kan zijn kind hem niet bezoeken in verband met school. Daarbij is klager niet op zijn plek in de p.i. Zwolle.

4.2.      Op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt een gedetineerde die tot een gevangenisstraf is veroordeeld, in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst. Als daar geen plaats beschikbaar is, wordt de gedetineerde in een aanpalend arrondissement geplaatst.

4.3.      De beroepscommissie is van oordeel dat het verzoek tot overplaatsing in redelijkheid kon worden afgewezen. Hierbij neemt zij in aanmerking dat klager op eigen verzoek is geplaatst in de p.i. Zwolle wegens bezoektechnische redenen. Daarbij ontving klager tot 12 oktober 2019, zo blijkt uit de inlichtingen van de Minister, maandelijks bezoek (zonder toezicht) van zijn vriendin en is niet onderbouwd waarom zij niet langer in staat zou zijn af te reizen naar de p.i. Zwolle. De reistijd tussen Hengelo – Zwolle is (in beginsel) bovendien niet onoverkomelijk. Dat in beroep een brief is overgelegd waaruit volgt dat het niet ontvangen van bezoek klager zwaar valt, maakt dit oordeel – gelet op het voorgaande – niet anders. Bovendien vindt de stelling dat klager het niet naar zijn zin heeft in de p.i. Zwolle, geen steun in het selectieadvies dat ten tijde van het nemen de bestreden beslissing bij de Minister bekend was. Gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 31 maart 2020.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven