Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5501/GM, 25 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:25-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

      

nummer:         R-19/5501/GM

 

betreft: [klager]            datum: 25 maart 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 5 december 2019 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 februari 2020, gehouden in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad te Westzaan, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.I. Kool, en namens de inrichtingsarts, […], justitieel verpleegkundige, en […], hoofd zorg.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beroep

De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 12 oktober 2019, betreft het bieden van te weinig zorg omtrent klagers psychische toestand.

 

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts

Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. Klager krijgt niet de juiste hulp voor zijn psychische problemen (PTSS, ADHD en agressie). De psycholoog werd in verband met ziekte vervangen. Klager heeft haar gesproken en afspraken gemaakt over (de verdere behandeling van) klagers PTSS. Klager zou op 3 oktober 2019 een gesprek hebben over de verdere behandeling, maar heeft verder niets meer gehoord. Ondanks de mailtjes van de afdeling en de casemanager en de sprekersbriefjes van klager bleef een antwoord uit. Dit veroorzaakt veel stress bij klager. Na het vertrek van de psycholoog zou één en ander voortgezet worden, maar er is niets gebeurd. 

Klager meent dat het halverwege onderbreken van de EMDR-behandeling die in mei 2019 is aangevangen, niet zorgvuldig is. De medische dienst had de therapie moeten voortzetten. Klager heeft drie sessies EMDR therapie gehad, waarvan één sessie een intake betrof. De behandeling was niet ver genoeg gevorderd om te stellen dat de therapie niet helpt. Op 3 oktober 2019 heeft een afrondend gesprek met de psycholoog plaatsgevonden, waarbij klager is verteld dat de (nieuwe) psycholoog deze vorm van therapie niet geeft. Klager heeft last ondervonden door het niet verdergaan van de therapie. Klager sliep slecht, was boos, reageerde impulsief en agressief en kon niet werken. Klager heeft in de p.i. Esserheem wel gesprekken en komt vanaf mei 2020 in aanmerking voor detentiefasering. Dan zal bekeken worden of een GGz-behandeling mogelijk is.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. De verpleegkundige heeft klager meerdere keren gesproken. Klager wil verder met zijn EMDR behandeling in de inrichting. Met het vertrek van de inrichtingspsycholoog wordt deze therapie niet meer voortgezet. Klager krijgt nu geen EMDR-therapie. De behandelend psycholoog die de EMDR-therapie heeft opgestart, was de enige in de p.i. die deze therapie kon geven, zodat deze na haar vertrek niet is voortgezet. Het Psycho Medisch Overleg heeft geoordeeld dat een EMDR-therapie niet is geïndiceerd, omdat klager de focus op het delict niet goed kon volhouden in verband met zijn ADHD. De therapie kan wel door De Waag worden gegeven, maar zij weigeren na elke sessie een terugkoppeling te geven, waardoor geen relatie kan worden gelegd tussen de therapie en klagers gedrag in de inrichting. De inrichting is eindverantwoordelijk en wil de regie behouden en heeft klager daarom niet de gelegenheid geboden tijdens detentie in De Waag zijn EMDR therapie te vervolgen.

 

3.         De beoordeling

Uit de stukken, waaronder het medisch dossier van klager, en het verhandelde ter zitting van de beroepscommissie, is gebleken dat in mei 2019 door de toenmalige inrichtingspsycholoog van de p.i. EMDR-therapie bij klager is opgestart, die sindsdien enkele sessies heeft omvat.

Klager is meermalen besproken in het PMO. De beroepscommissie leidt hieruit af dat de initiële beslissing de EMDR-therapie te starten niet alleen door de inrichtingsarts maar ook door het PMO werd ondersteund. In het medisch dossier is te lezen dat op 10 oktober 2019 de EMDR-therapie, waarschijnlijk door detentie gerelateerde stressoren, vooralsnog zonder het gewenste resultaat is gebleven. De EMDR therapie kon echter niet meer worden voortgezet, doordat de inrichtingspsycholoog de inrichting had verlaten en zij de enige psycholoog was die deze therapie kon geven.

Indien een eenmaal ingezette behandeling, zoals in dit geval EMDR therapie, voortijdig wordt beëindigd, rust op de inrichtingsarts een inspanningsverplichting de gedetineerde passende nazorg te bieden. Die uit zorgvuldigheidsoverwegingen voortkomende verplichting houdt naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval in dat gezocht had moeten worden naar mogelijkheden om de EMDR therapie ondanks het vertrek van de inrichtingspsycholoog voort te zetten, bijvoorbeeld door het inschakelen van een therapeut van buiten de inrichting die de EMDR-behandeling in de inrichting had kunnen voortzetten.

De beroepscommissie is van oordeel dat, mede gelet op klagers achtergrond en de klachten die hij heeft ervaren na het beëindigen van de EMDR-therapie, deze optie in beeld had moeten komen. Weliswaar is door de medische dienst aandacht besteed aan die klachten, maar daarmee kan naar het oordeel de beroepscommissie nog niet worden gesproken van het verlenen van passende nazorg en kan ook nog niet worden gezegd dat de inrichtingsarts aan de op hem rustende inspanningsverplichting heeft voldaan.    

De beroepscommissie is van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet aanleiding klager in aanmerking te laten komen voor een tegemoetkoming en stelt deze vast op € 100,-.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.

Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. Lelystad toekomende tegemoetkoming op € 100,-

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 25 maart 2020

 

 

secretaris       

voorzitter

 

 

Naar boven