Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/2953/SGA, 5 februari 2020, schorsing
Uitspraakdatum:05-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

 

Nummer          : S-20/2953/SGA

Betreft : [verzoeker]   datum: 5 februari 2020

 

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. V. Poelmeijer, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting Almelo.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 23 januari 2020, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker in het basisprogramma (degradatiebeslissing).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de (telefonische) mededeling van de commissie van toezicht van 3 februari 2020 dat het verzoekschrift in behandeling wordt genomen als klaagschrift alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 31 januari 2020.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Verzoeker stelt dat hij geen onderdeel is geweest van het geweld jegens de medegedetineerde, maar dat hij de medegedetineerde juist kalmeerde. Volgens verzoeker is de beslissing van de directeur onvoldoende gemotiveerd, omdat in de beschikking het groene gedrag niet is benoemd.

Bij het nemen van een degradatiebeslissing dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie niet alleen het gedrag dat leidt tot de bestreden beslissing te noemen, maar ook het structurele (waaronder het positieve) gedrag en dient hij een belangenafweging te maken die voor verzoeker en voor de (voorzitter van de) beroeps-en de beklagcommissie kenbaar is. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder de bestreden beslissing, komt naar voren dat de degradatiebeslissing is genomen naar aanleiding van het “rode” gedrag van verzoeker. Hierbij is benoemd dat verzoeker disciplinair is gestraft wegens betrokkenheid bij het uiten van geweld jegens een medegedetineerde op 15 januari 2020, samen met twee andere medegedetineerden. De directeur geeft aan dat verzoeker na de vechtpartij wenste te zwijgen over het incident en dat hij geen verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn gedrag. Verder geeft de directeur aan dat voorafgaand aan de vechtpartij het personeel geluiden had opgevangen dat verzoeker, met dezelfde twee medegedetineerden, betrokken was bij afpersing van de medegedetineerde jegens wie op 15 januari 2020 geweld is geuit.

De voorzitter overweegt dat sprake is van incidenteel “rood” gedrag nu één vechtpartij heeft plaatsgevonden en het zwijgen van verzoeker hierover daarmee samenhangt. Voor zover de directeur aangeeft dat het personeel voorafgaand aan de vechtpartij geluiden had opgevangen over verzoekers betrokkenheid bij afpersing van de medegedetineerde, overweegt de voorzitter dat deze informatie niet is onderbouwd en ontbreekt in de bestreden beslissing. Voorts overweegt de voorzitter dat in de bestreden beslissing voor het “groene” gedrag niets is benoemd. Voor zover de directeur een kopie van het detentie- en re-integratieplan heeft overgelegd, begrijpt de voorzitter hieruit dat verzoeker tot aan de vechtpartij overwegend “groen” gedrag liet zien. Het is de voorzitter niet gebleken dat dit “groene” gedrag is meegenomen in de door de directeur gemaakte belangenafweging. Gelet op het voorgaande voldoet de belangenafweging van de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – niet aan de daaraan gestelde eisen en kan deze daarom de bestreden beslissing niet dragen. De bestreden beslissing moet daarom als zodanig onredelijk en onbillijk worden aangemerkt dat er een spoedeisend belang is om over te gaan tot schorsing hiervan. Het verzoek zal worden toegewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

 

 

Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Vogel, secretaris, op 5 februari 2020.

 

 

 

 

 

 

secretaris                                voorzitter

 

Naar boven