Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5554/GB, 24 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:24-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          R-19/5554/GB             

           Betreft: [Klager]           Datum 24 maart 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  […] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein.

 

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 11 december 2019 afgewezen.

 

Klagers raadsvrouw, mr. M.C. Pedrotti, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De Minister heeft aan klagers persoonlijke belangen onvoldoende gewicht toegekend. Van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op het plaatsingsbeleid rechtvaardigen, is in dit geval sprake. Klagers vrouw en zoon zijn woonachtig in Rotterdam. Zijn moeder en broers wonen in Utrecht. Klagers vrouw moet zich, omdat zij moet werken, in bochten wringen om op bezoek te komen, terwijl de zoon van klager minderjarig is en door de week naar school moet, zodat het contact met hem enorm wordt bemoeilijkt. De plaatsing in de PI Ter Apel maakt dat niet voldaan wordt aan artikel 38 van de Pbw. Klagers moeder is vooralsnog niet op bezoek geweest. Zij is al op leeftijd en niet mobiel. In dit geval is sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat een uitzondering dient te worden gemaakt op het plaatsingsbeleid voor gedetineerde vreemdelingen. Klagers omstandigheden zijn gelijk aan die van een niet-vreemdeling die in Nederland in detentie verblijft. Bovendien heeft de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) nog geen inspanningen verricht om klager voor te bereiden op zijn terugkeer naar het land van herkomst. Klager, die geplaatst is in een zogeheten VRIS-inrichting, wordt anders behandeld dan gedetineerden in een reguliere inrichting. Zijn sociale netwerk gaat verloren door plaatsing in de p.i. Ter Apel. De belangen van klager worden anders gewogen dan die van niet-vreemdelingen. Doordat een dergelijke uitzonderingspositie wordt gecreëerd, wordt klager effectief gediscrimineerd uit hoofde van zijn afkomst. Andere medegedetineerden zonder rechtmatig verblijf zijn wel overgeplaatst naar andere inrichtingen. Het plaatsingsbeleid staat kortom niet in de weg aan een overplaatsing. Daarnaast wordt opgemerkt dat gedetineerde vreemdelingen na het uitzitten van hun straf worden overgeplaatst naar het Detentiecentrum Rotterdam voor het ondergaan van vreemdelingendetentie. Een dergelijke praktijk is in strijd met het doel van klagers plaatsing in de PI Ter Apel.

 

Standpunt van verweerder

Klager heeft eerder op dezelfde gronden een verzoek tot overplaatsing ingediend. Dit verzoek tot overplaatsing is op 26 november 2018 afgewezen. Het beroep gericht tegen die beslissing heeft de beroepscommissie op 1 april 2019, R-18/2293/GB ongegrond verklaard. De situatie met betrekking tot klagers bezoek en zijn moeder is niet gewijzigd. Er is geen sprake van een uitzonderlijke (medische) situatie. Uit de ontvangen rapportage van de PI Ter Apel volgt dat klager regelmatig bezoek ontvangt van zijn partner in de bezoekzaal en dat hij ook gebruik maakt van de mogelijkheid van bezoek zonder toezicht. Ook is zijn zoon wel op bezoek geweest. Klager heeft tweemaal incidenteel verlof gevraagd om zijn moeder te bezoeken. Deze aanvragen zijn afgewezen, nu de medisch adviseur een dergelijk bezoek niet geïndiceerd achtte en de beroepen hiertegen bij de RSJ zijn ongegrond verklaard. Klager stelt verder dat hij het wel heeft gezien in de PI Ter Apel. Klager is betrokken geweest bij  meerdere incidenten en is hierom meerdere malen intern overgeplaatst. Dergelijk gedrag is echter geen reden om het overplaatsingsverzoek te honoreren.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie is van oordeel dat de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Klager verblijft op dit moment in de gevangenis van de PI Ter Apel. Hij wil graag worden overgeplaatst naar de gevangenis van de PI Nieuwegein, omdat hij (naar eigen zeggen) zelden bezoek ontvangt van vrienden en familie. Zijn vrouw en zoon wonen in Rotterdam. Zijn broers en moeder wonen in Utrecht. Vanwege de reisafstand en haar medische gesteldheid is het voor haar niet mogelijk klager te bezoeken in de PI Ter Apel.

Ingevolge artikel 20b van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (Rspog) worden vreemdelingen die na tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geen rechtmatig verblijf meer hebben in Nederland, in beginsel geplaatst in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. De beroepscommissie is van oordeel dat geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat sprake is van een onrechtmatig onderscheid tussen de hier bedoelde vreemdelingen en andere gedetineerden, dat in strijd is met artikel 14 van het EVRM (verbod van discriminatie).

Klager heeft na de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf geen rechtmatig verblijf in Nederland. De p.i. Ter Apel is derhalve in beginsel voor hem de aangewezen inrichting. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan op het plaatsingsbeleid van artikel 20b, tweede lid onder b, van de Rspog een uitzondering worden gemaakt. Daarvan is naar het oordeel van de beroepscommissie, net zoals zij op 1 april 2019, R-18/2293/GB heeft overwogen, geen sprake.

Uit de inlichtingen van de selectiefunctionaris en de overgelegde bezoekerslijsten volgt dat klager immers regelmatig bezoek ontvangt van zijn vrouw en ook gebruik maakt van bezoek zonder toezicht met zijn vrouw. Voorts is zijn zoon ook op bezoek geweest, alsmede andere familieleden. Verzoeken tot incidenteel verlof voor een bezoek aan zijn moeder zijn afgewezen, omdat de medisch adviseur een incidenteel verlof niet geïndiceerd acht. Uit het selectieadvies volgt verder dat DT&V wel degelijk klagers terugkeer naar zijn land van herkomst voorbereidt. Dat klager hier niet aan mee wil werken, maakt dit niet anders. Wat betreft de in het beroepschrift aangehaalde uitspraken van de RSJ merkt de beroepscommissie dat het daarbij andere gevallen gaat, waarbij de einddatum van de detentie voor de betrokken klagers (aanmerkelijk) verder weg lag dan die van klager en in het ene geval de betrokken klager in het geheel geen bezoek ontving, terwijl in het andere geval de kinderen van de betrokken klager hem niet konden bezoeken.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 24 maart 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. I. Iedema, leden, bijgestaan door mr. R. Smeijers, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven