Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5359/GB, 17 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:17-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer:         R-19/5359/GB

 

Betreft: [klager]            datum: 17 maart 2020

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.J. Voors, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 22 november 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 17 oktober 2018 gedetineerd. Hij verblijft in het PPC van de p.i. Vught. De Minister heeft op 7 november 2019 klagers verzoek tot overplaatsing naar het PPC van de p.i. Zwolle toegewezen. Bij beslissing van 22 november 2019 is klagers verzoek tot overplaatsing naar het PPC van de p.i. Zwolle alsnog afgewezen.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De beslissing van de Minister is onvoldoende gemotiveerd. Het is onduidelijk wat er volgens het PPC van de p.i. Zwolle precies aan de hand is geweest. Er wordt in algemene termen gesteld dat er sprake is geweest van onrust en confrontaties, zonder daarbij concreet aan te geven waar dit uit zou hebben bestaan. Op deze manier wordt klager de mogelijkheid onthouden te reageren op het vermeende wangedrag. Klager verwijst ter verdere onderbouwing van zijn standpunt naar de uitspraak van de beroepscommissie van 3 februari 2014 (13/3783/GB). Het betreft een vergelijkbare zaak, waarin de beroepscommissie heeft overwogen dat de directeur van de p.i. waarnaar klager oorspronkelijk was overgeplaatst, te laat was met zijn bezwaren. Ook in deze zaak zijn de bezwaren van de directeur te laat. Daarnaast is het voor klager niet duidelijk waarom de p.i. Vught in eerste instantie positief heeft geadviseerd op het verzoek tot overplaatsing en later op dit standpunt is teruggekomen. Het argument dat er op andere afdelingen in de p.i. Zwolle slachtoffers en vijanden van klager verblijven, met wie hij onvermijdelijk in aanraking zal komen, is kennelijk niet aan de bestreden beslissing ten grondslag gelegd. Tot slot wordt door de p.i. Zwolle niet onderbouwd dat klagers gedrag – afgezet tegen de onrust die binnen een p.i. (zeker in een PPC) wel vaker voorkomt – in dat kader als buitensporig moet worden aangemerkt. Volgens klager is dat ook niet het geval geweest.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klagers verzoek is afgewezen, omdat uit aanvullende informatie van het behandelteam van het PPC van de p.i. Zwolle is gebleken dat er aanzienlijke bezwaren bestaan tegen klagers plaatsing aldaar. De voormalig behandelcoördinator van het PPC van de p.i. Zwolle heeft, nadat hij op de hoogte was gekomen van de positieve selectiebeslissing, duidelijk gemaakt dat klager binnen het afdelings- en behandelteam veel onrust heeft veroorzaakt. Klager heeft voor dusdanige confrontaties en situaties gezorgd dat het PPC van de p.i. Zwolle een ‘harde reden’ heeft om de overplaatsing te blokkeren. Klager heeft ook nog slachtoffers en vijanden op andere afdelingen binnen p.i. Zwolle, met wie hij onvermijdelijk in aanraking zal komen. De geuite bezwaren van de behandelcoördinator van het PPC van de p.i. Zwolle zijn tijdig gedaan. De vrijhedencommissie van de p.i. Vught heeft na het eerdere positieve advies niet negatief geadviseerd. De verpleegkundig specialist van de p.i. Vught heeft alleen duidelijk gemaakt dat de behandelrelatie niet is vastgelopen. De aanvullende informatie van de behandelcoördinator van het PPC van de p.i. Zwolle is de reden geweest om klagers verzoek alsnog af te wijzen.

 

4.         De beoordeling

4.1.      Klager verzoekt overplaatsing naar het PPC van de p.i. Zwolle, omdat hij daar gemakkelijker bezoek kan ontvangen. De Minister heeft in eerste instantie het verzoek tot overplaatsing toegewezen, omdat klager regiobinding heeft met het Oosten van Nederland. Het verzoek is echter alsnog afgewezen, op grond van aanvullende informatie van de voormalig behandelcoördinator van het PPC van de p.i. Zwolle, waar klager eerder heeft verbleven.

4.2.      De beroepscommissie begrijpt de wens van klager dichter bij zijn bezoek gedetineerd te zijn. Hoewel het PPC van de p.i. Zwolle niet concreet uiteen heeft gezet waaruit de problemen precies bestonden en wat klagers betrokkenheid hierbij is geweest, blijkt uit het selectieadvies van 8 augustus 2019 (onder andere) dat klager op de afdeling voor onrust zorgt, dat het personeel niet goed grip op hem krijgt, dat hij conflicten heeft met medegedetineerden en dat hij manipulerend gedrag vertoont. Door klagers opstelling is er sprake van een verstoorde verhouding tussen hem en het behandelteam van het PPC van de p.i. Zwolle. Daarnaast is het, vanuit het oogpunt van het bewaren van de orde, rust en veiligheid in de inrichting, onwenselijk dat klager wordt geconfronteerd met eerdere slachtoffers en vijanden binnen de inrichting. Hiermee is voldoende aannemelijk geworden dat het onwenselijk is om klager opnieuw in deze inrichting te plaatsen.

4.3.      Klager is overigens, vanuit behandeloogpunt, gebaat bij een goede behandelrelatie en een ongestoorde voortzetting van zijn behandeling. Nu er in het PPC van de p.i. Vught geen sprake is van een vastgelopen behandelrelatie, kan deze inrichting in klagers behandeling voorzien.

4.4.      Gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. van Noordt, secretaris, op 17 maart 2020.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven