Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3113/GA, 23 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:23-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

nummer:          R-19/3113/GA

 

betreft: [klager] datum: 23 maart 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.P.A. van Schaik, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 13 februari 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. J.P.A. van Schaik om het beroep schriftelijk toe te lichten. Voorts heeft de beroepscommissie nadere inlichtingen ingewonnen bij de directeur omtrent de celinspectie van 17 november 2018. Beide partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om hier schriftelijk op te reageren. Hier hebben beide partijen gebruik van gemaakt.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de omstandigheid dat het personeel tijdens klagers celinspectie geen nieuwe handschoenen heeft aangetrokken (VU 2018/001944).

 

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft het personeel dat bezig was met de celinspectie gevraagd - en van hen zelfs geëist - dat zij nieuwe handschoenen aan zouden doen alvorens zij klagers etenswaren zouden gaan onderzoeken. Klager stond hierop omdat hij in het verleden in een buitenlandse gevangenis een dergelijke vervelende situatie heeft meegemaakt. Daar had het personeel klagers etenswaren onderzocht met handschoenen waarmee eerder een andere cel - inclusief het toilet - was onderzocht, waardoor klager ernstig ziek is geworden. Klager is dan ook van mening dat de directeur zijn zorgplicht in de zin van artikel 44, vierde lid, van de Pbw heeft geschonden. Het is evident dat wanneer klagers cel wordt geïnspecteerd door personeel dat met dezelfde handschoenen waarmee zij ook de vorige cel inclusief het toilet hebben geïnspecteerd, en vervolgens met diezelfde handschoenen het voedsel van klager inspecteren, dit niet in overeenstemming is met de vorenbedoelde zorgplicht. Klager is dan ook onterecht niet-ontvankelijk verklaard.

Primair verzoekt de raadsman de klacht alsnog door de commissie van toezicht te laten behandelen en subsidiair de klacht inhoudelijk door de Raad te laten behandelen.

Voorts verzoekt de raadsman twee p.i.w.-ers genaamd T. en A. te horen. Klager stelt gezien te hebben dat p.i.w.-er T. met haar handen aan zijn eten zat en dat p.i.w.-er A. op dat moment naast hem stond. Deze twee p.i.w.-ers kunnen klagers stelling bevestigen en de reactie van de directeur tegenspreken.

 

Naar aanleiding van de door de directeur gegeven nadere informatie verzoekt de raadsman thans om nog twee - voor klager onbekende - p.i.w.-ers te horen die bij de celinspectie aanwezig zouden zijn geweest.

 

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In de p.i. Vught wordt grote waarde gehecht aan de hygiëne.

Het personeel doet bij celinspecties elke keer nieuwe handschoenen aan. Het personeel van de afdeling van klager dat belast was met celinspectie - in verband met de vermissing van een schilmesje - heeft niet aan het eten van klager gezeten.

Het personeel heeft klager meermaals laten weten dat zij niet aan zijn eten hebben gezeten, maar klager heeft er zelf voor gekozen zijn eten weg te gooien.

Er zijn meerdere gesprekken met klager hierover gevoerd. Zo heeft ook het afdelingshoofd met klager hierover een gesprek gehad. Ondanks de gesprekken bleef klager volharden in zijn oordeel. Voorts verwijst de directeur naar het eerdere verweer met de onderliggende stukken en verzoekt de uitspraak van de beklagcommissie te bevestigen.

 

In reactie op de door de raadsman gegeven nadere reactie, heeft de directeur als volgt gereageerd. De directeur ontkent dat er vier medewerkers betrokken zouden zijn geweest bij klagers celinspectie. Wel zijn er later medewerkers bijgekomen omdat klager opstandig werd. Tevens benadrukt de directeur nogmaals dat klager niet bij de celinspectie aanwezig is geweest, maar dat hij zich in de recreatieruimte bevond.

Klager kan dan ook onmogelijk gezien hebben dat de medewerkers aan zijn eten hebben gezeten. De medewerkers verklaren van meet af aan consistent. Volgens de directeur is er dan ook geen noodzaak tot het horen van de medewerkers.

 

3.         De beoordeling

Ontvankelijkheid

De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing een celinspectie uit te voeren en daarmee de wijze waarop deze wordt uitgevoerd, een klager individueel betreffende door of namens de directeur genomen beslissing betreft die op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw beklagwaardig is. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

Om proceseconomische redenen zal de beroepscommissie de zaak zelf afdoen.

 

Inhoudelijk

De beroepscommissie wijst het verzoek tot het horen van de personeelsleden op zitting af, daar zij zich op basis van de thans aanwezige stukken voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen.

 

Klager stelt dat tijdens de celinspectie van 17 november 2018 het personeel geen nieuwe handschoenen heeft aangedaan alvorens zij klagers cel zouden hebben geïnspecteerd en daarbij zouden ook klagers etenswaren zijn onderzocht. Dit wordt stellig weersproken door de directeur. De desbetreffende twee medewerkers zouden nieuwe handschoenen hebben aangedaan en daarbij is niet aan klagers etenswaren gezeten. Bovendien zou klager tijdens de celinspectie niet aanwezig zijn geweest in zijn cel waardoor hij hetgeen hij stelt onmogelijk kan hebben waargenomen.

 

De beroepscommissie is van oordeel dat het dossier geen enkele aanwijzing bevat voor klagers stelling. Ook de nader ingewonnen schriftelijke informatie onderbouwt klagers stelling op geen enkele wijze. Het bevestigt daarentegen wel het verweer van de directeur en de beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan deze mededelingen van de directeur omtrent de gang van zaken te twijfelen. Nu klagers stelling op geen enkele wijze aannemelijk is geworden, zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. J.A.M. de Wit en mr. A.M.G. Smit, leden,in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 23 maart 2020.

 

            

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven