Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5899/GB, 20 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:20-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/5899/GB             

          

Betreft […]       Datum  20 maart 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar het huis van bewaring (HVB) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad of het HVB van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 20 januari 2020 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. S. Koster, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verzoekt primair om plaatsing in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI). De rapporteur die hem in het kader van zijn strafzaak psychologisch heeft onderzocht, adviseert daartoe. Klager is achttien jaar oud en kampt met een verstandelijke beperking en een sociaal-emotionele achterstand. Zijn IQ is lager dan 70. Klager hoort daarom op de landelijke bestemming LVB. De beslissing van de officier van justitie om klager in een volwassenregime te plaatsen, is dus niet in lijn met de wet- en regelgeving.

Subsidiair verzoekt klager overplaatsing naar het HVB van het JC Zaanstad of het HVB van de locatie Zuyder Bos. Zijn directe familie kan hem namelijk slechts sporadisch bezoeken. Met openbaar vervoer zijn zij ruim anderhalf uur onderweg, met vier overstappen. Klagers familie is voor hem erg belangrijk, mede gelet op zijn ontwikkelingsniveau. Zijn moeder is overleden toen hij tien jaar oud was. Zijn vader kampt met niet-aangeboren hersenletsel en andere medische complicaties. Hij is afhankelijk van anderen die hem met de auto kunnen brengen en dan nog valt de reis hem zwaar.

 

Standpunt van verweerder

Klager is nog in afwachting van berechting in eerste aanleg. Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) is zijn plaatsing in de Penitentiaire Inrichting Alphen te Alphen aan den Rijn daarom juist. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden. Klager krijgt regelmatig bezoek van zijn familie. Zijn stelling dat zijn vader slecht tot reizen in staat is, wordt niet onderbouwd door nadere stukken van een arts of behandelaar.

Weliswaar is klager verstandelijk beperkt, maar de officier van justitie heeft beslist dat klager in een inrichting voor volwassenen moet worden geplaatst. Vanuit de inrichting bestaan er geen signalen dat klager zich daar niet staande kan houden.

 

3. De beoordeling

Klager verblijft op dit moment in het HVB van de PI Alphen. Hij wil graag in een JJI worden geplaatst. Als dat niet kan, wil hij graag worden overgeplaatst naar het HVB van het JC Zaanstad of het HVB van de locatie Zuyder Bos, omdat zijn familie – onder wie in het bijzonder zijn vader – hem daar gemakkelijker kan bezoeken.

 

Plaatsing in een JJI

Uit het selectieadvies blijkt niet dat klagers verzoek ook zag op plaatsing in een JJI. De beroepscommissie heeft het initiële verzoek opgevraagd en ook daarin wordt slechts gesproken over een overplaatsing naar de regio Amsterdam. Plaatsing in een JJI is in deze procedure dus niet aan de orde.

Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat plaatsing in een JJI van – kort gezegd – een adolescent vóór veroordeling in eerste aanleg, slechts is aangewezen als de officier van justitie van plan is te vorderen dat het adolescentenstrafrecht wordt toegepast (artikel 8, eerste lid, onder a, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen).

 

Overplaatsing naar Zaanstad of Zuyder Bos

Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Regeling wordt een gedetineerde die nog niet is veroordeeld, bij voorkeur in het arrondissement van vervolging geplaatst. Klager wordt vervolgd in het arrondissement Amsterdam. In het arrondissement Amsterdam bevindt zich echter geen HVB. Klager verblijft nu in het arrondissement Den Haag en verzoekt om overplaatsing naar het arrondissement Noord-Holland. Beiden liggen naast het arrondissement Amsterdam.

Artikel 24 van de Regeling staat dus niet in de weg aan een overplaatsing. Het vormt daartoe op zichzelf ook geen reden, maar het JC Zaanstad ligt wel dichterbij de rechtbank Amsterdam. Het Openbaar Ministerie heeft geen bezwaar tegen klagers overplaatsing en de inrichting adviseert positief. Weliswaar ontvangt klager regelmatig bezoek, maar het ligt in de rede dat het voor zijn vader – wat ook zij van zijn precieze gezondheidstoestand – gemakkelijker is om hem in een inrichting in de buurt van Amsterdam te bezoeken. Het gaat hierbij bovendien om een klager die nog maar net meerderjarig is, terwijl bij de plaatsing van minderjarigen (ook vóór veroordeling in eerste aanleg) als uitgangspunt geldt dat zij zo dicht mogelijk in de buurt van hun woonplaats worden geplaatst. Verder is van belang dat uit het dossier niet duidelijk wordt wanneer klagers strafzaak inhoudelijk wordt behandeld, zodat ook onduidelijk is wanneer hij zijn voorkeur voor een inrichting zou kunnen uitspreken in het kader van zijn plaatsing in een gevangenis. Tot slot is van belang dat verweerder geen omstandigheden heeft aangevoerd die zich verzetten tegen klagers overplaatsing.

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

 

Deze uitspraak is op 20 maart 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M. Iedema, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven