Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5214/GB, 20 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:20-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/5214/GB

 

Betreft: [klager]            datum: 20 maart 2020

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 7 november 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 11 januari 2019 gedetineerd. Hij verblijft in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De Minister stelt dat sprake is van openstaande strafzaken, waarvan de pleegdata binnen een vorige detentie vallen. De Minister koppelt hieraan dat sprake is van een hoog recidiverisico, zodat de weigeringsgronden van artikel 4, onder b. en d. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (Rtvi) aan de orde zijn. Klager merkt op dat de openstaande strafzaken nog niet aan de rechtbank zijn voorgelegd en dat geen sprake is van een vaststelling van gepleegd verwijtbaar gedrag. Daarnaast kan de behandeling van voornoemde strafzaken plaatsvinden binnen de huidige detentie van klager, die eindigt op 27 juli 2020. Verder is het opmerkelijk dat de Minister het verzoek afwijst onder verwijzing naar de weigeringsgronden voor algemeen verlof, terwijl op 18 oktober 2019 aan klager een verlof is toegekend. Dit verlof is inmiddels geweest en dat is zonder incidenten verlopen. Hieruit kan worden vastgesteld dat geen sprake is van een reëel recidiverisico. Daarnaast blijkt uit het selectieadvies van uitsluitend positief gedrag van klager tijdens zijn detentie. Hem zijn geen disciplinaire straffen opgelegd en hij verblijft in het plusprogramma. Er is ook geen sprake van positieve urinecontroles. Eventuele recidiverisico’s kunnen worden beperkt door het stellen van bijzondere voorwaarden aan klagers gedrag tijdens zijn verblijf in een z.b.b.i. gevolgd door deelname aan een p.p. Klager acht de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd en verzoekt het beroep gegrond te verklaren.

 

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Uit het selectieadvies van het JC Zaanstad van 14 oktober 2019 volgt dat klager al 28 jaar met Justitie in aanraking komt. Hij heeft een groot deel van zijn volwassen leven in detentie doorgebracht. Hoewel klager recent een algemeen verlof positief heeft doorlopen, is zijn deelname aan een p.p. tot drie keer toe beëindigd. Ook bij deze deelnames was sprake van toezicht. Na de deelname is hij opnieuw met Justitie in aanraking gekomen. Detentiefasering heeft klager er niet van kunnen weerhouden om weer te recidiveren.

Uit het advies van de reclassering van 26 maart 2019 volgt ook dat het tot op heden niet mogelijk is gebleken om het recidiverisico te beperken bij klager. De reclassering is wel bereid om toezicht te houden, maar twijfelt of klager zich aan de voorwaarden kan houden. Klager heeft een zeer uitgebreid delictverleden, met een justitiële documentatie van maar liefst 52 pagina’s. Het recidiverisico wordt ingeschat als ‘hoog’. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft op 6 september 2019, op basis van het reclasseringsadvies, negatief geadviseerd over klagers plaatsing in een stapeltraject. Het OM voorziet een zeer hoog recidiverisico, mede gelet op klagers verstandelijke beperking. Daarnaast heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden een verzoek tot opheffing c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Eerdere pogingen tot detentiefasering hebben niet tot het gewenste resultaat geleid. Gelet op klagers einddatum, te weten 27 juli 2020, heeft hij voldoende tijd om voor die tijd te re-integreren door middel van algemene verloven. Mocht blijken dat hij een aantal verloven goed doorloopt, kan er te zijner tijd nagedacht worden over een nieuwe aanvraag voor plaatsing in een gestapeld traject.

 

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een z.b.b.i. gedetineerden worden geplaatst:

-           die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;
-           aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
-           die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;
-           die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;
-           die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;
-           die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden; en
-           die zijn gepromoveerd.

4.2.      Op grond van het derde lid van de Regeling kunnen in afwijking van het eerste lid tevens voor plaatsing in een z.b.b.i. of afdeling in aanmerking komen, gedetineerden ten aanzien van wie een door de Minister akkoord bevonden voorstel voor deelname aan een p.p. aanwezig is. Het verblijf in de z.b.b.i. direct voorafgaande aan de plaatsing in het p.p. duurt maximaal zes maanden.

4.3.      In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het p.p. en de gedetineerde moeten voldoen.

4.4.      Uit de inlichtingen van de Minister, waaronder het selectieadvies van het JC Zaanstad van 14 oktober 2019, volgt dat verzoeker vrijwel zijn hele volwassen leven met Justitie in aanraking komt. Hij heeft een justitiële documentatie van 52 pagina’s. Zijn gedrag in detentie is echter positief te noemen; hij verblijft in het plusprogramma, er is geen sprake van positieve urinecontroles of disciplinaire straffen. Daarnaast komt naar voren dat klager, hoewel hij recent een algemeen verlof positief heeft doorlopen, opnieuw wordt verdacht van het plegen van strafbare feiten tijdens zijn vorige detentie. Op dat moment was hij geplaatst in een gestapeld traject. Het OM heeft negatief geadviseerd over klagers plaatsing in een gestapeld traject, omdat het recidiverisico als zeer hoog wordt ingeschat gelet op klagers justitiële documentatie, zijn problematiek en zijn houding. Bij klager is sprake van een verstandelijke beperking. Daarnaast is zijn sociale netwerk zorgelijk omdat de ‘beïnvloedbaarheid’ van klager een belangrijke risicofactor is. De reclassering heeft ook negatief geadviseerd omdat zij het recidiverisico eveneens als ‘hoog’ inschat en het verlagen van het recidiverisico tot op heden niet of nauwelijks mogelijk is gebleken. De beroepscommissie is van oordeel dat, mede gelet op klagers delictverleden en het feit dat hij op dit moment opnieuw wordt verdacht van het plegen van strafbare feiten, geen sprake is van een te verwaarlozen maatschappelijk risico. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 20 maart 2020.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven