Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5496/GA, 5 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:05-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/5496/GA

 

Betreft: [klager]            datum: 5 maart 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.M.E. Verpaalen, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 6 december 2019 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 januari 2020, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door mr. F.W.M. Hopmans, kantoorgenoot van mr. Verpaalen, en namens de directeur […], juridisch medewerker.

 

Ter zitting heeft klager alsnog ingestemd met verstrekking van het behandelplan aan de beroepscommissie en is besproken dat de inrichting het behandelplan zou nazenden. Op 27 januari 2020 is namens de directeur te kennen gegeven dat aan dit verzoek geen gevolg kan worden gegeven, omdat een getekend toestemmingsformulier ontbreekt en klager geen schriftelijke toestemming meer kan worden gevraagd omdat hij niet meer in de p.i. verblijft. De reactie is aan klager en zijn raadsvrouw toegezonden. Op 31 januari 2020 is van de zijde van klager een behandelplan van 14 januari 2020, alsmede een reactie op dat behandelplan, ontvangen. Deze reactie is ter informatie doorgezonden aan de directeur. 

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 6 december 2019, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Het gaat niet goed met klager. De medicatie die hij ontvangt, heeft wel effect. Hij ziet alles nu helder in. Door de medicatie gaan de filters weg en klager beseft nu wat hij heeft gedaan. Het is moeilijk voor klager dat hij nu zo met zichzelf wordt geconfronteerd. De detentie valt hem zwaar. Hij krijgt niet alleen medicatie, maar moet ook gesprekken voeren met een psycholoog. Klager wenst niet gedwongen te worden medicatie te moeten innemen, zeker niet door middel van een depot. Klager was eerder huiverig om mee te werken omdat hij verslaafd is geweest aan antidepressiva. Ook wilde hij in verband met bijwerkingen kijken naar andere opties. De in de stukken opgenomen bedreiging en mishandeling kloppen niet. Klager is van zichzelf niet agressief richting anderen, maar heeft wel het recht om zichzelf te verdedigen. Hij werd uitgedaagd door een medegedetineerde.

De raadsvrouw verwijst naar de gronden die zijn ingediend bij het verzoek tot schorsing. Het is de vraag of de a-dwangbehandeling noodzakelijk was, en of het nu nog noodzakelijk is. De a-dwangbehandeling is in elk geval niet proportioneel. Klager had voor zijn detentie al een hulpvraag en heeft bij binnenkomst verzocht om gesprekken met een psycholoog. Klager wilde zijn medicatie wel innemen. Het enkele vermoeden dat klager zijn medicatie zou uitspugen maakt niet dat overgaan op een a-dwangbehandeling gerechtvaardigd is.    

Het klopt dat klager geen toestemming heeft gegeven voor het verstrekken van het behandelplan. Dit komt doordat er in het behandelplan punten staan opgenomen waar klager het niet mee eens is. Het behandelplan kan echter alsnog aan de beroepscommissie worden nagezonden.

In de reactie op het behandelplan wordt melding gemaakt van – volgens klager – onjuistheden ten aanzien van het hem ten laste gelegde, ervaren bijwerkingen, het hebben van hallucinaties, het horen van stemmen en vijandigheid van klager. 

 

Namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

De beslissing is op goede gronden genomen. Aan de beslissing liggen adviezen van de behandelend psychiater en de onafhankelijke psychiater ten grondslag. Klager heeft tweemaal een rapport gehad. Klager toonde agressie richting derden. Hij erkent daarin zijn aandeel niet.

Bij binnenkomst heeft hij te kennen gegeven niet te willen meewerken aan behandeling. Klager heeft in eerste instantie antipsychotica ingenomen, maar omdat hij veel bijwerkingen ervoer, ging klager weigeren. Op 21 november is bij het personeel het vermoeden ontstaan dat klager medicatie uitspuugde. Gezien het paranoïde psychotische beeld met daarbij behorende agitatie, gestuwd door achterdocht, bestaat het gevaar dat klager door zijn bedreigingen, zijn geagiteerde en geladen voorkomen agressie oproept, vanuit hemzelf richting anderen en ook van anderen in zijn richting. 

 

3.         De beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 46e in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

 

De directeur heeft de beslissing klager te verplichten tot het ondergaan van eena-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.

Het behandelplan dat namens klager na afloop van de zitting aan de beroepscommissie is toegezonden, dateert van 14 januari 2020. Daarin wordt de toepassing van a-dwangbehandeling vermeld. De beroepscommissie beschikt niet over een behandelplan ten tijde van de start van de a-dwangbehandeling, maar gaat er – nu ook niet anders door klager is aangevoerd - op basis van de huidige informatie vanuit dat in het toenmalige behandelplan voorzien is in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen. 

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het navolgende – kort en zakelijk weergegeven – naar voren.

 

Bij klager is sprake van een beeld dat door de behandelend psychiater wordt geduid als paranoïd psychotisch in het kader van een ongespecificeerde schizofrenie-spectrum- of andere psychotische stoornis. De onafhankelijke psychiater komt eveneens tot de conclusie dat sprake is van een paranoïd psychotisch toestandsbeeld. 

Klager verblijft sinds 28 oktober 2019 in de inrichting. Hij maakt een achterdochtige en geladen indruk, komt in toenemende mate oninvoelbaar over en spreekt over zaken die geduid kunnen worden als paranoïde waanachtig. Genoemd wordt in dat verband dat klager aangeeft dat personeelsleden onderling en/of met klagers broer zouden spreken over het hem ten laste gelegde en het (door klager niet nader gespecificeerde) verraad dat in mei 2019 zou hebben plaatsgevonden. Klager is geagiteerd aanwezig op de afdeling en heeft een rapport gekregen wegens een fysieke dreiging in contact met een medegedetineerde. Klager voelt zich veelal benadeeld en onheus bejegend. In het medisch dossier van klager staat opgenomen dat door hem gesproken wordt over het horen van stemmen en dat hij het indexdelict onder invloed van die stemmen zou hebben gepleegd. Zijn justitiële documentatie vermeldt onder meer mishandeling.

Klager is regelmatig gesproken door een gedragsdeskundige. Hij heeft in eerste instantie antipsychotica ingenomen, maar omdat hij veel bijwerkingen ervoer ging klager weigeren medicatie in te nemen. Op 21 november 2019 is bij het personeel het vermoeden ontstaan dat klager medicatie uitspuugde. Klager heeft bij het personeel ook aangegeven dat hij gestopt zou zijn met het innemen van medicatie. Wel gaf klager aan open te staan voor een gesprek over andere medicatie. Geconcludeerd wordt dat klager onvoldoende intrinsiek gemotiveerd is voor het vrijwillig gebruik maken van een adequate dosering antipsychotische medicatie.  Dit komt volgens de psychiater voort uit het gebrek aan ziektebesef bij klager.    

Er bestaat gevaar voor agressie richting derden en, vanwege klagers geladen houding, van anderen richting klager. Alternatieven voor medicatie zijn niet beschikbaar, gelet op de onderliggende stoornis en het weigeren van het innemen van medicatie. Te verwachten is dat antipsychotische medicatie effectief is bij de behandeling van het psychotisch toestandsbeeld en bij het reduceren van het uit dit toestandsbeeld voortkomende gevaar.

Ter zitting heeft klager aangegeven dat de medicatie effect heeft en dat hij door de medicatie zaken helderder ziet.  

 

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Verder is voldoende aannemelijk dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk.

Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. drs. J.P. Meesters, in tegenwoordigheid van mr. M. Simpelaar, secretaris, op 5 maart 2020

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven