Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5329/GB, 9 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:09-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/5329/GB

 

Betreft: [klager]            datum: 9 maart 2020

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Y. Bouchikhi, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 14 november 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar het huis van bewaring (h.v.b.) van het Justitieel Complex (JC) Schiphol dan wel het JC Zaanstad dan wel de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 24 oktober 2018 gedetineerd. Hij verblijft in het h.v.b. van de p.i. Leeuwarden.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De bestreden beslissing is onvoldoende gemotiveerd en daarom onzorgvuldig genomen. De afwijzing van klagers verzoek is zeer summier gemotiveerd.

Het Openbaar Ministerie (OM) en het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) zouden negatief geadviseerd hebben vanwege het onderzoeksbelang en mogelijk collusiegevaar in de genoemde inrichtingen. Nota bene, een medeverdachte van klager heeft de afgelopen zes maanden ook in de p.i. Leeuwarden gedetineerd gezeten en er is onlangs een nieuwe verdachte in het onderzoek ´Marengo´ aangehouden die in de p.i. Lelystad is geplaatst. Klager kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het OM, het GRIP en de Minister hem koste wat kost niet willen overplaatsen naar een andere p.i. De Minister heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat in de p.i. Lelystad, het JC Schiphol of JC Zaanstad gedetineerden verblijven die een relatie hebben met klagers strafzaak dan wel waarom het niet gewenst is dat klager in deze inrichtingen geplaatst zou kunnen worden of waarom in die inrichtingen sprake is van collusiegevaar en/of onderzoeksbelang. Sterker nog, klager is - op verzoek van het OM - het afgelopen half jaar twee keer tijdelijk overgeplaatst naar het JC Schiphol. Kennelijk is het onderzoeksbelang er alleen als klager op eigen verzoek overgeplaatst wil worden, maar niet als de directeur of het OM een voorstel tot selectie doen.

In beginsel is plaatsing van klager in het JC Zaanstad volgens artikel 24, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) aangewezen, omdat hij is ingesloten voor het arrondissementsparket Amsterdam. Hetzelfde geldt voor het JC Schiphol. Daarnaast ligt het op de weg van de Minister om een geschikte p.i. aan te dragen, gelegen in de nabijheid van het arrondissement Amsterdam, nu kennelijk meerdere p.i´s voor klager zijn uitgesloten en de Minister daar beter zicht op heeft. Dat klagers broer voortvluchtig is of dat een andere broer in de Extra Beveiligde Inrichting zou verblijven raakt kant noch wal. Sinds zijn plaatsing in de p.i. Leeuwarden heeft klager geen bezoek ontvangen van familie, omdat zij in Utrecht wonen en de p.i. Leeuwarden te ver weg is. Klagers vader is op leeftijd en erg ziek. Daarnaast is hij slecht ter been, hetgeen wordt onderbouwd met medische stukken. Kortom; klagers vader kan hem niet bezoeken in de p.i. Leeuwarden. Omdat klagers vader 24 uur per dag zorg nodig heeft, kan hij ook niet alleen gelaten worden. Daarnaast moet de familie ook een vrije dag van het werk nemen wanneer zij klager willen bezoeken. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren.

 

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Uit het selectieadvies van de p.i. Leeuwarden van 4 november 2019 blijkt dat klager op de lijst is geplaatst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-lijst) met de status ´verhoogd´. Dit is gebaseerd op de indicaties criminele organisatie, mediagevoelig en liquidatiegevaar. Hij maakt deel uit van de ´Mocro-maffia´. Om die reden verblijft klager ook op een eenpersoonscel (EPC). Het JC Zaanstad en het JC Schiphol beschikken niet over EPC´s waardoor een overplaatsing van klager naar één van deze inrichtingen niet mogelijk is. Het is juist dat klager in verband met zijn strafproces - dat plaatsvindt in de rechtbank Schiphol - korte perioden heeft verbleven in het JC Schiphol en waarvoor speciaal voor klager een EPC gereed was gemaakt. Dit was geen verblijf op een reguliere afdeling.

Uit het selectieadvies volgt ook dat klager bezoek heeft ontvangen van zijn advocaat en een medewerker van de reclassering, maar dat hij gedurende zijn detentie - sinds 24 oktober 2018 - nooit relatiebezoek heeft ontvangen.

Uit navraag bij het GRIP over de mogelijkheden van een overplaatsing van klager naar de p.i. Lelystad zodat hij dichterbij zijn familie gedetineerd kan zijn, is gebleken dat in de p.i. Lelystad verschillende medeverdachten van klager verblijven en ook verschillende gedetineerden uit hetzelfde “kamp” van de ´Mocro-maffia´. Om die reden heeft het GRIP - samen met het OM - negatief geadviseerd over een overplaatsing van klager naar de p.i. Lelystad. Er wordt wel ingestemd met een overplaatsing naar de p.i. Nieuwegein, maar klager heeft aangegeven dat hij daar niet geplaatst wil worden. De beslissing tot voortzetting van klagers detentie in de p.i. Leeuwarden is niet onredelijk.

 

4.         De beoordeling

4.1.      Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.

In beginsel is daarbij voor de keuze van de locatie leidend dat de gedetineerde in of nabij het arrondissement van vervolging wordt geplaatst, zoals artikel 24 van de Regeling voorschrijft. Onder bijzondere omstandigheden kan daarvan worden afgeweken.

4.2.      Uit de inlichtingen van de Minister, waaronder het selectieadvies van de p.i. Leeuwarden van 4 november 2019, volgt dat klager - die op de GVM-lijst is geplaatst met als status ´verhoogd´ - sinds de aanvang van zijn detentie op 24 oktober 2018 nooit familiebezoek heeft ontvangen. Namens klager is aangevoerd dat zijn familie in Utrecht woont en dat zijn vader - die op leeftijd is - kampt met ernstige medische problemen waardoor zij niet kunnen afreizen naar Leeuwarden. Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat klager dichterbij zijn familie gedetineerd wil zijn, is - buiten de medische situatie van klagers vader - niet gebleken dat het voor zijn familie niet mogelijk zou zijn klager te bezoeken in de p.i. Leeuwarden. Hierbij betrekt de beroepscommissie nog dat de Minister wel heeft ingestemd met een overplaatsing naar de p.i. Nieuwegein, maar dat klager heeft aangegeven daar geen gebruik van te willen maken.

Daarnaast volgt uit de inlichtingen van de Minister dat een overplaatsing naar het JC Zaanstad en het JC Schiphol niet mogelijk is, nu daar geen EPC´s zijn. Hoewel het juist is dat klager in het kader van zijn strafproces tijdelijk overgeplaatst is geweest naar het JC Schiphol, volgt uit de inlichtingen van de Minister dat hiervoor een EPC voor klager gereed is gemaakt en dat dit niet op een reguliere afdeling was. Een langdurig verblijf van klager in het JC Schiphol is dus niet mogelijk. Daarnaast volgt uit de inlichtingen van de Minister dat het GRIP en het OM negatief hebben geadviseerd over een overplaatsing naar de p.i. Lelystad, nu daar medeverdachten dan wel gedetineerden verblijven, die een relatie hebben met de ´Mocro-maffia´ dan wel met klager. Gelet op de ongestoorde tenuitvoerlegging van klagers detentie en de hiervoor genoemde overwegingen kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 9 maart 2020.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven